Het paleis lag op een kleine hoogte en was geheel omringd door een helderen stroom. Een massief zilveren ophaalbrug, aan gouden kettingen hangende, leidde tot den hoofdingang. Drie muren, uit zuiver marmer, waartusschen fraaie parken lagen met trotsche monumenten, omringden het paleis, dat midden op een plein lag, door den derden muur omgeven. Kostbare trappen voerden naar het slot, dat door vier galerijen omgeven was.
Toen Gulliver de troonzaal binnentrad, zat de koning op den troon, een kroon met fonkelende diamanten op het hoofd. De troon stond op een verhooging; zes gouden trappen voerden daarheen; op iedere trede stonden twee steenen leeuwen, wier oogen groote saffieren waren, die helder glansden.
Op de vierde trede gingen de twaalf ceremoniemeesters, die vooruitgegaan waren, rechts en links; Gulliver wierp zich, zooals het landsgebruik voorschreef, op de knieën en raakte met zijn voorhoofd den grond aan.
De klank van een muziekinstrument was het teeken, dat hij weder kon opstaan.
Hij maakte nogmaals een diepe buiging en hield toen, zooals vooraf bepaald was, in de Fransche taal de volgende toespraak tot den koning:
'Machtige en genadige koning en heer!
Voor den troon van Uwe Majesteit staat een schaar rampzaligen, die door schipbreuk op de kust van Uw land zijn geworpen. Uwe Majesteit gelieve mij genadiglijk toe te staan, dat ik uit aller naam, voor de liefderijke ontvangst, die wij hier te lande ondervonden hebben, Uwe Majesteit onzen innigen dank uitspreke.'
De koning wenkte Gulliver hem te naderen, en onderhield zich geruimen tijd met hem over Engeland en de Engelsche staatkunde.