| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Gulliver komt weer in de hoofdstad van het land, Lorbrulgrud, bezoekt den koning en de koningin en bevrijdt zijn vriendin Glumdalclitch uit de gevangenis. Hij ontvlucht dan het land der Reuzen.
Zoodra hij aan land gekomen was, liet hij de geheele kust afzoeken, maar nergens vond hij eenig spoor van mensch of dier, zoodat hij besloot maar weer naar het schip terug te keeren, en dan langs de kust te kruisen, totdat hij ergens menschen vinden zou. Toen hij echter bij de boot terugkwam was het eb geworden, en lag de boot op het strand. Wat kon Gulliver anders doen, dan van den nood een deugd maken, en geduldig wachten tot het tij veranderen zou?
De matrozen spanden, om de drukkende hitte wat te ontvluchten, een zeildoek over eenige palen, en legden zich in de schaduw neder, terwijl Gulliver met den stuurman en een bootsman een eind het land inging. Zij waren nog niet ver gegaan, toen zij eensklaps een reus zagen, in wien Gulliver dadelijk een bewoner van Brobdingnag herkende. Zijn twee gezellen waren zoo geschrokken, dat zij zoo snel zij konden, op de vlucht gingen.
Gulliver echter riep den reus aan in de taal van het land, en deze was niet weinig verbaasd den kleinen man te zien. Want hoewel hij slechts een arme visscher was, had hij toch wel gehoord van den wonderlijken dwerg aan het hof van Lorbrulgrud en herkende hij hem op het eerste gezicht. Verblijd, dat hij den dwerg na zoo langen tijd teruggevonden had, nam hij hem zacht op zijn hand en vroeg hem, vanwaar hij kwam.
Gulliver verhaalde hem, hoe hij aan land gekomen was, en dadelijk liep de reus naar het strand, om te zien of het waar
| |
| |
was, dat er nog meer zulke kleine menschen bestonden, als Gulliver. Nauwelijks zagen de matrozen den reus, of zij trokken de boot met alle kracht in het water en wilden wegroeien. Maar zelfs de grootste snelheid hielp hen niet; want de reus pakte eenvoudig de geheele boot op, beurde die uit het water en zette haar eenige honderden meters van den oever op den grond neder.
Gulliver, die op den arm van den reus zat, trachtte zijn makkers gerust te stellen; er zou hun geen leed geschieden. Hij liet zich in de boot zetten en sprak hen toe, wat voor het oogenblik scheen te helpen.
Toen verzocht Gulliver den visscher hen allen in zijn huis te brengen; de reus pakte de boot met alle mannen er in beet, zette haar op zijn schouder en droeg haar naar de visschershut. Hier gaf hij de mannen te eten en te drinken, en legde hen toen op het bed van een zijner kinderen, opdat zij zouden kunnen uitrusten van de vermoeienis.
Een der matrozen, George Plummer genaamd, keerde zich in zijn slaap om en viel van het bed, met zulk een smak, dat hij bewusteloos bleef liggen; want de hoogte van het bed boven den grond was niet minder dan vier meter. Gulliver hoorde hem wel vallen, maar noch hij, noch een der anderen kon hem van zulk een hoogte te hulp komen. Gelukkig kwam de visscher binnen en hielp den armen Plummer door hem op te beuren en op het kussen te leggen, waar hij langzaam bijkwam, hoewel hij nog over pijn in den rug en in het hoofd klaagde.
De visscher deelde Gulliver mede, dat hij voornemens was de boot met alle mannen nog denzelfden dag naar Lorbrulgrud te brengen aan het hof, daar hij de verantwoordelijkheid voor hun verzorging niet wilde aanvaarden. De hoofdstad was ongeveer 50 mijlen ver; en de matrozen konden niet gelooven dat iemand, al was hij ook een reus, op een achtermiddag dien afstand zou kunnen afleggen. Maar Gulliver, die land en volk kende, twijfelde er geen oogenblik aan.
Nadat zij allen nog iets gegeten hadden, liet de visscher hen
| |
| |
in de boot plaats nemen, en nam hij die op zijn schouder.
Gulliver had een plekje opgezocht dicht bij het oor van den reus, om beter met hem te kunnen praten.
| |
| |
Zijn eerste vraag was, hoe het Glumdalclitch ging, zijn verzorgster; en of men ooit begrepen had, op welke wijze hij het land verlaten had.
De reus verhaalde hem, dat Glumdalclitch sedert zijn verdwijning in de gevangenis zat, doch dat de verloren vrijheid haar nog minder drukte dan de raadselachtige verdwijning van haar beschermeling.
Ook de koning en de koningin waren wanhopig geweest. Alles was doorzocht; de page, die tot een der aanzienlijkste geslachten van het land behoorde, was dadelijk van het hof verbannen, hoewel een der prinsessen uit het koninklijk huis zijn vrouw zou geworden zijn. Gulliver werd echter nergens gevonden, zoodat men hem dood gewaand en een hofrouw van acht maanden bevolen had.
Maar nog steeds vertelde de koningin gaarne van haren kleinen, aardigen dwerg.
Gulliver onderhield zich gedurende den tocht heel goed met den visscher en was blij toen het bleek, dat hij de taal van Brobdingnag nog niet verleerd had. Onderweg ging de reus in een herberg; hij zette daar eenvoudig het bootje met alle inzittenden op tafel. Een der matrozen klom er uit, om de dingen op tafel wat nader te bezien, en viel toen per ongeluk in een schotel met azijn. Als hij niet zulk een goed zwemmer was geweest, zou hij er zeker in verdronken zijn. Maar gelukkig kwam de reus hem te hulp en vischte hem uit den schotel met een vinger, als een vlieg.
Nadat de visscher en zijn gasten zich wat hadden verfrischt, werd de reis hervat, en tegen den avond kwamen allen be houden in de nabijheid der hoofdstad aan. De reus, die niet wilde dat iemand anders zou zien wat hij droeg en vreesde, dat de aankomst der dwergen reeds bij het hof zou bekend zijn voordat hij er aankwam, dekte de boot met zijn zakdoek toe, zoodat de matrozen bijna geen adem konden halen.
Gelukkig kwam de reus aan het koninklijk paleis zonder dat
| |
| |
iemand zijn vondst had gezien. Maar de portier wilde hem zoo zonder meer niet het paleis laten binnengaan. De visscher nam hem in een hoekje en liet hem daar zien, wat hij voor de koningin medebracht. Het was nog dezelfde portier van vroeger, en dadelijk herkende hij Gulliver weder. Onmiddellijk snelde bij naar de vertrekken der koningin om haar de verrassing mede te deelen.
De koningin zat juist met den koning aan tafel. Bij de ontvangst van het onverwachte bericht stonden beiden dadelijk op en gaf de koning bevel Gulliver in de eetzaal te brengen.
Reeds uit de verte zag hij aan hun gezicht, welk een vreugde zijn komst had veroorzaakt; en die vreugde werd nog grooter, toen het den koning bleek, dat Gulliver door nog zeven andere dwergen vergezeld was.
De koning plaatste ze allen, een voor een, op een plaat die op tafel stond, om ze nauwkeurig te kunnen bekijken; de koningin, de kamerheeren en de hofdames deden hetzelfde.
Toen verhaalde de koning hoe bedroefd hij, de koningin en het geheele hof waren geweest over Gulliver's verdwijning; en hoe benieuwd iedereen was, om te vernemen, hoe alles in zijn werk was gegaan. Ook moest Gulliver verhalen van zijn reizen en van alles wat hij nog had beleefd.
Gaarne voldeed Gulliver aan dien wensch. Hij voegde daaraan toe, dat hij het diep betreurd had, niet langer bij den koning van Brobdingnag te zijn, en dat hij geen rust had, voordat hij een schip had uitgerust en eenige zijner landgenooten had verzocht mee te gaan, in de hoop het rijk Brobdingnag terug te vinden.
Thans was hem het grootste geluk van zijn leven ten deel gevallen, nu hij door een gelukkig toeval en tegen zijn stoutste verwachtingen, in het land van zijn verlangen was teruggekeerd.
Nauwelijks had de koning vernomen, dat het schip, waarmede Gulliver was aangekomen, aan de kust voor anker lag, of
| |
| |
hij wilde dadelijk een afdeeling van zijn koninklijke garde uitzenden, om het schip met man en muis naar het paleis te brengen.
Doch Gulliver verzocht hem, een paar dagen geduld te hebben; in dien tijd zou Gulliver heel nauwkeurig het schip opmeten. Het kon dan op een wagen worden overgebracht, want het
zou bij het overbrengen misschien beschadigd kunnen worden.
De koning vond dit denkbeeld uitmuntend, en gaf dadelijk zijn toestemming.
Het gesprek liep over alle mogelijke onderwerpen, totdat Gulliver zich de vrijheid veroorloofde, toen de gelegenheid zich voordeed, om de bevrijding van zijn arme verzorgster Glumdalclitch te smeeken, hetgeen de koning in de eerste vreugde van het wederzien dadelijk toestond.
Het geluk van Glumdalclitch, toen zij plotseling uit de gevangenis werd gehaald en Gulliver levend terugzag, is niet te beschrijven. Zij sprong van vreugde naar de tafel, nam Gulliver in haar handen, en danste, ondanks de aanwezigheid van den koning en de koningin, als een dwarrelwind door de kamer, terwijl zij den armen Gulliver zóó stevig aan haar hart drukte, dat hem hooren en zien bijna verging.
Toen namen allen plaats aan tafel en het avondeten werd voortgezet in tegenwoordigheid van Gulliver en zijn matrozen, die nog altoos niet van hun verbazing bekomen waren.
Eindelijk werd het tijd om zich ter rust te begeven; Glumdalclitch
| |
| |
verzocht den koning, of alle dwergen in haar kamer mochten worden gebracht, daar zij over hen wilde waken. De koning gaf daartoe vergunning, en nu legde Glumdalclitch ze allen naast elkaar op haar beddekussen, en dekte hen met haar zakdoek toe.
Alle matrozen waren spoedig vast ingeslapen, vermoeid door de inspanning van den dag. Doch Gulliver bleef nog urenlang met Glumdalclitch praten, en liet zich alles haarfijn vertellen wat er aan het hof gebeurd was, sedert zijn vlucht, waarbij zij vooral niet vergat het leed te beschrijven, dat zij over zijn verdwijning had ondervonden.
Eerst laat in den nacht sliep Gulliver in.
Toen hij en de zijnen den volgenden morgen ontwaakt waren, liet de koningin hem weer in haar kamer brengen, en onderhield zich lang met Gulliver over zijn avonturen.
Om te danken voor de gastvrije ontvangst, gaf Gulliver een zijner matrozen, James Frampton, uit het graafschap Chester, dat wegens de nationale dansen in geheel Engeland beroemd is, bevel voor de koningin een dier dansen uit te voeren, hetgeen zoowel de koningin als de aanwezige hofdames uitermate beviel. H.M. vroeg toen aan Gulliver, of hij ook zoo iets kon vertoonen. Hij antwoordde, dat hij niet bijzonder goed dansen kon. Maar H.M. drong er op aan, dat ook hij zijn kunsten zou vertoonen, waarop hij een zijner nationale dansen voor haar uitvoerde. Maar hij merkte dadelijk, dat de dans van den matroos de koningin veel beter beviel, wat H.M. op zijn vraag ook zonder omwegen toestemde.
Gulliver verhaalde haar, dat in zijn land het dansen zoo algemeen was, dat er leeraars bestonden, die er voor geld les in geven, wat de koningin zeer verbaasde; want in Brobdingnag was dansen iets heel buitengewoons.
Spoedig kwam ook de koning en deelde aan Gulliver mede, dat hij reeds menschen had aangewezen, die hem moesten vergezellen naar het schip; het waren bijzonder groote en sterke mannen.
| |
| |
Maar Gulliver had reeds den vorigen avond, toen zij in bed lagen, met zijn mannen overlegd, hoe zij het best uit het land zouden wegkomen. Zij hadden besloten al het mogelijke te doen, om het schip en zich zelven in veiligheid te brengen. En zij waren het er dadelijk over eens, dat als eenigen dier reuzen mede naar de landingsplaats gingen, ontkomen onmogelijk zou zijn. Het was nu Gulliver's taak om te beletten, dat de reuzen mede zouden gaan.
Hij antwoordde derhalve den koning, dat het beter wezen zou, als hij en zijn matrozen, alleen vergezeld door den visscher, die hem aan het hof had gebracht, terugkeerden naar het schip. Want de mannen, die nog aan boord waren, zouden bij het zien van een aantal reuzen, aan wier figuur zij niet gewend waren, zoo schrikken, dat zij zich nooit vrijwillig naar de hoofdstad zouden laten brengen, waardoor gemakkelijk een ongeluk zou kunnen gebeuren.
Wilde de koning echter Gulliver alleen met de zaak belasten, dan maakte deze zich sterk, zijn landgenooten gemakkelijk te zullen overreden, om naar de hoofdstad te komen.
Verheugd over deze oplossing, ging de koning op het voorstel in, en verklaarde alles aan de wijsheid van Gulliver over te laten.
Glumdalclitch wilde Gulliver vergezellen, maar hij slaagde er in ook haar te bepraten, dat zij aan het hof op zijn terugkeer zou wachten.
De visscher kreeg derhalve bevel, de dwergen met hun boot naar het strand terug te brengen, en de koning beval hem nog uitdrukkelijk groote voorzichtigheid aan bij het dragen van het bootje.
Zoo kwamen allen behouden aan den oever der zee terug.
Gulliver verklaarde daar aan den visscher, dat hij met de zijnen naar het schip moest roeien, om door opmetingen na te gaan, hoe dicht het schip bij het land kon komen, zonder dat het gevaar liep. Hij moest dan den volgenden dag maar tegen
| |
| |
den middag terugkomen en op die plaats op hen wachten, wat de reus dadelijk beloofde.
Gulliver stak met de boot van wal en wenschte den reus een goeden middag; de visscher bleef de boot nastaren, totdat deze achter een landtong verdwenen van.
In een uurtje waren Gulliver en de matrozen weder aan boord, waar reeds groote angst en zorg geheerscht had over het lange uitblijven van den kapitein. Zooals te begrijpen is, aarzelde Gulliver geen oogenblik om alles voor het vertrek gereed te maken. Dadelijk nadat hij aan boord was gekomen, gaf hij bevel de ankers te lichten; met alle bedachtzaamheid stevende hij tusschen zandbanken en riffen door en was tegen den avond gelukkig buiten bereik der eilanders.
Toen werd den verbaasden schepelingen breedvoerig verteld, wat er aan land gebeurd was. Eerst wilden zij het niet gelooven en meenden, dat het verstand van de aan land geweest zijnde manschappen door een of ander onheil geschokt moest zijn; doch eindelijk lieten zij zich toch overtuigen, dat alles op waarheid berustte.
Gulliver liet nu N.N.W. koers zetten, wijl hij hoopte in die richting in ongeveer twintig dagen een Chineesche haven te kunnen bereiken. Maar na een-en-twintig dagen zeilde het schip voortdurend met den meest gunstigen wind, zonder dat eenig spoor van land te ontdekken was.
Dat verontrustte Gulliver zeer, vooral toen een sterke nevel kwam opzetten, die het weldra geheel onmogelijk maakte ook maar bij benadering vast te stellen, op welke hoogte het schip zich ongeveer bevond, en welken breedtegraad het bereikt had.
Den volgenden dag meldde de uitkijk in zee een schip, en tegen den avond was men het genaderd. Het was een Nederlandsche koopvaarder, die van Batavia naar Australië voer. Het bleek bij het praaien, dat het Hollandsche schip water in het ruim had, dat, ondanks het werken met alle pompen, zoo
| |
| |
snel steeg, dat er geen hoop bestond het schip te redden. De Hollandsche kapitein had de booten reeds laten uitzetten, toen Gulliver's schip in zicht kwam. Nu werden zij volgeladen met levensmiddelen en het kostbaarste deel der lading, en Gulliver zond hulp van zijn schip, opdat voor het invallen der duisternis alles wat waarde had uit het Hollandsche schip kon worden gered.
Nauwelijks was de laatste man van het Hollandsche schip aan boord van den Gouden Draak overgebracht, of het statige vaartuig ging op zijde en zonk voor aller oogen langzaam in de diepte.
De Gouden Draak was tot het laatste plekje gevuld met de groote massa onverwachte gasten.
Tot overmaat van ramp stak er nog een hevige noordenwind op, die Gulliver dwong naar het zuiden koers te wenden; het schip kreeg daarbij zooveel water in, dat men den halven nacht vreesde, dat het vergaan zou. De matrozen morden, wijl Gulliver zooveel menschen aan boord had genomen. Wanneer het schip te gronde zou gaan, was hij er de schuld van, meenden zij.
Maar Gulliver bleef heel kalm, en gaf op besliste wijze zijn bevelen.
Tegen den morgen bedaarde de storm. Er hing echter nog een dichte nevel boven de zee, zoodat men van het roer het voorste deel van het schip nauwelijks kon zien. Kalm werd de tocht voortgezet, totdat plotseling het schip met een hevigen ruk vastzat.
Dit nieuwe ongeluk veroorzaakte natuurlijk grooten schrik, en Gulliver had er nu zelf bijna berouw van, de Hollanders allen aan boord te hebben genomen; er waren toch vele vrouwen bij, die begonnen te huilen en te schreeuwen, zoodat de orde nauwelijks kon worden gehandhaafd.
Toen alle overreding niet baatte, liet Gulliver ze eenvoudig vastbinden. Dat hielp!
Plotseling brak een zonnestraal door den nevel, en nu kon
| |
| |
Gulliver nagaan, dat zijn schip op een zandbank zat, die nauwelijks een halve mijl lang was. Tegelijkertijd ontdekte hij in de nabijheid kustland; of het een eiland dan wel vastland was, kon hij echter niet zeggen.
Doch de aanblik van het land, al wist ook niemand waar men was, gaf de bemanning weer moed. Te meer, daar ook het weder opklaarde, zoodat Gulliver besloot de goederen van boord en in schuiten aan land te brengen. Maar voor de veiligheid zond hij een tiental zijner wakkerste mannen, met geweren, aan land, om het ontschepen van de goederen te bewaken.
|
|