opdracht, in het volgende voorjaar in zee te steken naar China en Japan.
Gulliver keerde nu naar huis terug, bracht nog eenige gelukkige weken bij zijn gezin door, en ging toen, om de laatste uitrusting van het schip, dat onder zijn bevelen komen zou, zelf te regelen, na een hartelijk afscheid van de zijnen weder naar Ostende.
Zoodra alles gereed was, en alle koopwaren aan boord waren, stak Gulliver op den 1en April 1711, met gunstigen wind in zee.
Reeds op 23 April kwam, bij stevigen noordwestenwind, Kaap Teneriffe in zicht, en een paar dagen later werden de eerste bergen van Afrika gemeld. Zoo ging de reis voort, tot Kaap de Goede Hoop, waar Gulliver acht dagen bleef, om proviand in te nemen.
In dien tijd deserteerden acht zijner mannen met de scheepssloep, en ondanks de ijverige nasporingen door den gouverneur van Kaapland aangewend, werden zij niet teruggevonden. En daar Gulliver in Kaapstad geen andere matrozen kon werven, moest hij met de weinige matrozen, die hem nog overbleven, de reis voortzetten. Gelukkig kwam hij om de zuidpunt en zette toen koers naar Madagascar, dat hij bij gunstigen wind spoedig bereikte. Toen Madagascar in zicht kwam, ontdekte Gulliver een wrak, dat in zee ronddreef, en door den kijker zag hij aan de leeuwen op den boeg, dat het een Engelsch schip moest geweest zijn.
Hij liet een kanonschot afvuren. Maar aan boord van het wrak was niets te zien of te hooren, zoodat hij de reis voortzette. Twee mijlen verder zag hij een sloep, die, toen het schip in zicht kwam, naderde en noodseinen gaf.
Gulliver zette koers naar de sloep, en nam de bemanning, die in beklagenswaardigen toestand verkeerde, aan boord van zijn schip. De ongelukkige schipbreukelingen hadden sedert zes dagen niets gegeten, en een half uur voordat de Gouden Draak in zicht kwam, onder elkaar geloot, wie het eerst zou gedood