| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
Wat Gulliver verder beleefde en hoe hij in zijn vaderland terugkwam.
Gulliver, die den velen vrijen tijd waarover hij beschikken kon, niet in ledigheid wilde doorbrengen, poogde zich met allerlei dingen bezig te houden, en vervaardigde voorwerpen, die niet alleen de bewondering van Glumdalclitch en van de geheele hofhouding, maar ook van den koning en van de koningin opwekten. Van baardharen des konings maakte hij een kam, van haren der koningin een leunstoel en een paar stoelen; hij vlocht een mooie beurs, met den naam der koningin in gouden letters er op. Al deze voorwerpen bood hij zijn edelmoedige beschermster, de koningin aan, die ze met toestemming des konings in de verzameling van het staatsmuseum liet plaatsen, waar zij onder glas werden tentoongesteld.
De koning was een groot kenner van muziek; aan het hof werden vaak concerten gegeven, door de beroemdste kunstenaars van het land, en Gulliver was steeds in de gelegenheid gesteld die concerten bij te wonen. Bij zulk een uitvoering vroeg de koning eens aan Gulliver, of in zijn land ook muziek gemaakt werd en of hij er eenig verstand van had. Gulliver had in zijn jeugd leeren pianospelen, en kon dus de vraag van den koning toestemmend beantwoorden. Onmiddellijk gaf de koning bevel, dat Gulliver een proefje van zijn kunst zou toonen.
In de kamer van Glumdalclitch stond een reusachtige piano, en op dit instrument moest Gulliver spelen. Maar toen men hem er voor geplaatst had, was goede raad duur; want hij kon op dit instrument geen octaaf omspannen, en om de toetsen neer te drukken was grooter kracht noodig, dan waarover Gulliver kon beschikken. Maar de koning wilde hem beslist hooren spelen, en zoo kwam Gulliver op het denkbeeld, de toetsen met zijn voeten neer te drukken; zoo slaagde hij er in,
| |
| |
zij het ook met groote inspanning, een paar liedjes te spelen, wier eenvoudige melodie den koning goed scheen te bevallen.
Vaak liet de koning Gulliver met zijn huisje in zijn particulier kabinet brengen. Dan werd het huis op 's konings schrijftafel
| |
| |
geplaatst, de koning beval Gulliver een stoel te krijgen en op de schrijftafel plaats te nemen. Gewoonlijk begon de koning dan een gesprek over allerlei zaken, en daarbij kon Z.M. zooveel vragen stellen, dat Gulliver niet wist waarop hij het eerst zou antwoorden. Geduldig en met groote aandacht luisterde de koning steeds naar Gulliver's mededeelingen.
De koning wenschte nauwkeurig ingelicht te worden over den regeeringsvorm in Gulliver's vaderland, over de geschiedenis, de krijgsverrichtingen, de organisatie van leger en vloot, de financiën, en allerlei andere zaken, waarin koningen belang plegen te stellen.
Ook vroeg hij Gulliver naar de vruchtbaarheid van den bodem, de voortbrengselen van het land, het klimaat, den handel, de nijverheid, en hij liet dit alles door zijn secretaris, die er bij tegenwoordig was, te boek stellen.
Zoo gingen jaren voorbij, sedert Gulliver voor het eerst het land der Reuzen had betreden, en zijn hoop, ooit weer zijn vaderland en zijn familie te zullen terugzien, werd steeds kleiner. De koning had bevel gegeven, zoo toevallig een schip met een bemanning uit het land of van de grootte van den hofdwerg aan land kwam of door storm op de kust gedreven werd, dadelijk schip en bemanning aan land te brengen en in manden verpakt naar het koninklijk paleis te zenden.
Vaak was Gulliver treurig gestemd, en verlangde hij er naar dood te zijn; want het leven, dat hij leidde, geleek meer op dat van een kanarievogel dan van een beschaafd mensch, hoewel hij door iedereen, met wien hij in aanraking kwam, met groote goedheid behandeld werd.
Op een mooien zomerschen dag gaf de koning last, dat zijne gemalin met haar geheele hofhouding naar de zuidkust van het koninkrijk zou vertrekken, om daar wat rust te nemen. Gulliver moest in zijn huis de reis medemaken.
Om de heftige schokken van de reis wat te verminderen, was in Gulliver's woning een hangmat aangebracht, waarin hij kon
| |
| |
gaan liggen om te rusten of te slapen. Boven de plaats waar die hangmat zich bevond, liet hij door den schrijnwerker een vierkante opening maken, opdat hij steeds frissche lucht in zijn kamer zou kunnen krijgen, want het was anders bij warm weder en gedurende een lange reis in zijn huisje niet uit te houden. Voor die opening liet hij aan de binnenzijde een schuifraam maken, dat hij naar wensch kon openen of sluiten.
Het kasteel Flanflasnic, waarheen de koningin zich begaf, behoorde tot de prachtigste zomerblijven van den koning. Het lag midden in een groot park, met een verrukkelijk uitzicht op de zee; het was omringd door een groot, kort geschoren grasperk, met heerlijke bloembedden, omvangrijke broeikassen en overdekte wintertuinen.
De hal en het trappenhuis van het kasteel waren bedekt met zware, kostbare loopers, waarop geen voetstap gehoord werd; reusachtige palmen stonden in alle hoeken en nissen en bedekten met hun waaiervormige bladeren de bontbeschilderde glasruiten, die een zacht schemerlicht doorlieten.
Het landschap was in gouden avondschemering gehuld; tusschen de groene bladeren gloeiden de donkerkleurige rozen en vlammend spiegelden de stralen der ondergaande zon zich in de ramen van het kasteel, dat daar lag als een feeënslot uit een sprookje, toen de koninklijke stoet aankwam.
Glumdalclitch en Gulliver waren echter zoo vermoeid van de reis, dat zij voor de tooverachtige schoonheid geen oog hadden, en slechts naar rust verlangden. Den volgenden morgen bleek Glumdalclitch door de inspanning van de reis zoo ziek te zijn, dat zij in bed moest blijven. Gulliver was volkomen opgefrischt. Gaarne wilde hij den prachtigen tuin van het kasteel bezichtigen en na lang aarzelen werd een jonge page door de koningin belast met de zorg voor Gulliver. Hij moest hem in zijn woning door den tuin dragen en hem dan in de nabijheid van de zee neerzetten, opdat Gulliver van de frissche zeelucht zou kunnen genieten. Glumdalclitch drukte den page nog eens ernstig op
| |
| |
het hart, vooral de uiterste zorgvuldigheid en waakzaamheid te betrachten.
Heel veel lust had de page niet in dit werk. Hij droeg het huisje van Gulliver een half uurtje door den tuin en plaatste het toen in de nabijheid van het strand op een rots.
Gulliver lag in zijn hangmat en keek met treurigen, verlangenden blik naar de onafzienbare zee, van waar voor hem alleen redding te wachten was. Zijn gedachten dwaalden steeds weer naar zijn verre vaderland, en vermoeid door de warmte en de zeelucht sliep hij eindelijk in.
Toen de page merkte, dat Gulliver sliep, sloot hij voorzichtig het schuifraam en de deur; en daar een ongeluk volkomen onmogelijk scheen, ging hij weg, om in de nabijheid van de rots vogeleieren of schelpen te zoeken.
Plotseling ontwaakte Gulliver door een krachtigen ruk aan den ring in het deksel van zijn woning; reeds wilde hij den page berispen over de onvoorzichtige wijze, waarop deze zijn huis oppakte, toen hij gevoelde in de lucht te worden opgeheven en met buitengewone snelheid te worden weggevoerd.
Nieuwsgierig naar wat er met hem gebeurde, keek Gulliver uit zijn venster en zag weldra tot zijn schrik niets meer om zich heen als wolken en water. Boven zijn hoofd hoorde hij een geruisch, als van een reusachtigen windmolen, en toen hij opkeek, zag hij een grooten arend, die met de klauwen zijn huisje had opgenomen en het door de lucht droeg.
Met zijn scherp reukorgaan had deze vogel op grooten afstand zijn buit opgemerkt; hij was naar beneden gekomen, had de woning van Gulliver beetgepakt en wilde die nu naar zijn nest brengen.
Hooger en hooger steeg de vogel; plotseling merkte Gulliver dat het gedruisch van vleugelslagen toenam en tegelijk voelde hij, dat zijn huisje heen en weer geslingerd werd als een schip in een ontzettenden orkaan. Naar buiten kijkend, zag hij dat er nog twee arenden gekomen waren, die den eerste aanvielen
| |
| |
om hem zijn buit te ontrukken. En nu gebeurde iets ontzettends. Gulliver voelde dat zijn woning met groote snelheid
loodrecht naar beneden viel, zoodat hij in zijn kamer bijna den adem verloor. Waarschijnlijk was bij den strijd der roofvogels
| |
| |
om hun prooi de ring uit den klauw van den arend gegleden en viel Gulliver met zijn huis in razende snelheid naar de aarde. Gulliver had niets dan den zekeren dood voor oogen, want bij een val van zulk een hoogte was aan levensbehoud niet te denken.
Een oorverdoovend geruisch als van een waterval volgde; toen bevond Gulliver zich minutenlang in de diepste duisternis. Hij voelde, dat zijn woning langzaam omhoog steeg, en zag toen door de vensterruiten weer het licht. Aan de schommelingen van zijn woning merkte Gulliver, dat deze in een diep water, wellicht de zee, was gevallen, waarin zij nu ronddreef.
Het zware ijzeren beslag aan den bodem had onder het vallen het huisje in evenwicht gehouden, zoodat het niet was omgeslagen, en tevens belet, dat het bij den val in het water stuk ging. En daar de woning heel goed gemaakt was, de deelen der wanden precies gevoegd waren en deuren en vensters goede sloten hadden, was Gulliver's woning zoo goed afgesloten, dat er geen druppel water kon binnendringen. Gelukkig waren de meubelen vast aan den vloer geschroefd, anders had het Gulliver, bij den val in het water, wel eens slecht kunnen vergaan.
Met eenige moeite opende Gulliver het schuifraam voor de vierkante opening boven zijn hangmat; daardoor kreeg hij tenminste wat frissche lucht in zijn kamer, maar toch was zijn toestand niet zeer benijdenswaardig. Want hij moest ieder oogenblik verwachten, dat zijn huis tegen een klip verpletterd, of door een windruk of een woeste golf omgeworpen zou worden, zoodat hij jammerlijk zou moeten verdrinken.
Bovendien had Gulliver maar weinig levensmiddelen in zijn woning; wanneer er niet spoedig hulp opdaagde in zijn nood, stond hem de hongerdood voor oogen.
Hoe graag zou Gulliver weer bij zijn trouwe verzorgster Glumdalclitch in het koninklijk slot zijn geweest. En hij moest bijna schreien, toen hij er aan dacht, hoe bezorgd zij nu weer over zijn lot wezen zou!
Maar nog bedrukter werd hij, als hij bedacht, dat hij nu
| |
| |
niets doen kon om aan zijn lot te ontkomen. Hij zat opgesloten, als in een gevangenis.
Hij trachtte wel het deksel van zijn woning op te beuren, om eens rond te zien waar hij ongeveer wezen kon; maar al zijn pogingen daartoe waren vergeefsch. Het deksel was te zwaar voor zijn zwakke krachten, en treurig legde Gulliver zich in zijn hangmat, om den zekeren dood af te wachten.
Uren moesten zoo zijn voorbijgegaan. Plotseling vernam Gulliver aan de zijde van zijn woning, waar de draagriemen bevestigd waren, een gedruisch. Hij bespeurde een ruk aan die zijde en zag, dat de golven tot boven aan de ramen sloegen. Toen voelde hij, dat zijn woning naar die zijde overhelde.
De reeds verdwenen hoop op redding herleefde bij Gulliver; wellicht waren levende wezens in de nabijheid en hij besloot door roepen hun aandacht te trekken. Hij riep in alle talen, die hij kende, om hulp, maar zonder gevolg. Maar hij voelde duidelijk, dat zijn huis zich voortbewoog in de eenmaal aangenomen richting.
Weer ging een uur voorbij. Toen stiet de voorkant van zijn huis tegen een hard voorwerp en Gulliver vreesde reeds op een rots gestrand te zijn, toen hij op het deksel van zijn woning duidelijk voetstappen hoorde en het gedruisch van stemmen meende te vernemen.
Nog eens poogde hij zich door roepen te doen opmerken; maar toen hem dit weder niet gelukte, en hij inzag ook niet zoo hoog te kunnen klimmen, dat hij uit het raam in het deksel aangebracht kon zien, kwam hij op het denkbeeld zijn zakdoek aan een stok vast te binden. Die vlag stak hij door het schuifraam, zwaaide haar heen en weer, en riep daarbij zoo hard hij kon om hulp.
Als antwoord weerklonk een driemaal herhaald: 'Hiep, Hiep, Hoera!' dat Gulliver zeer verblijdde, temeer daar hij de klanken van zijn moedertaal er in herkende.
Hij hoorde, dat snelle schreden het kijkgat naderden, zijn vlag werd op zij geschoven en een stem riep:
| |
| |
'Hola! is er iemand daar beneden in die kist, en wie?'
Verheugd antwoordde Gulliver:
'Zoo gij Engelschen zijt, helpt dan een landgenoot van u, die hier onder gevangen zit als in een muizenval. Bij alles wat u heilig is, bevrijd mij uit mijn kerker!'
De stem van boven verzekerde, dat de gevangene zich gerust kon stellen; hij was in veiligheid en bij Engelschen. Zijn kist was door hun schip op sleeptouw genomen, en dadelijk zou de scheepstimmerman komen, en een gat in het deksel zagen, groot genoeg om den gevangene door te laten.
Gulliver antwoordde, dat dit niet noodig was; zij konden het deksel bij den ring beetpakken en het er zoo afnemen.
Lachend zei de man aan boord, dat een reus, die zooiets kon doen, niet op het schip was, en evenmin een kraan om zulke zware voorwerpen op te lichten, waarover Gulliver het hoofd schudde, want hij dacht er niet aan, dat hij weer onder menschen van zijn eigen grootte en sterkte was.
Het duurde nog eenigen tijd, voordat de scheepstimmerman kwam en een zoo groot stuk uit het deksel zaagde, dat een man er met gemak door heen kon. Toen werd een touwladder naar beneden gelaten, waartegen Gulliver met onverholen vreugde opklauterde.
Boven gekomen en zich weer in gezelschap van zijn landgenooten bevindend, werd hij door zijn vreugde zoo overweldigd, dat hij bewusteloos in elkaar zonk.
De matrozen droegen hem naar de hut van den kapitein, en daar kwam hij door de zorgvuldige verpleging langzaam bij.
Nauwelijks was Gulliver tot het bewustzijn teruggekeerd, of hij verzocht den kapitein de meubels, die in zijn woning waren, te bergen, daar hij die niet gaarne verliezen zou; daaronder bevond zich een zijden hangmat, een uitstekend bed met ivoren ledikant, stoelen, tafels en kasten van ivoor. En de muren waren met kostbare zijden stoffen bekleed.
De kapitein meende, dat Gulliver het verstand verloren had;
| |
| |
want hij hield de zwemkist, zooals hij Gulliver's huis noemde, voor een soort gevangenis. Maar om zijn gast gerust te stellen, beloofde hij al zijn wenschen te vervullen; hij gaf hem echter den raad van de ondervonden gevaren kalm uit te rusten en de zorg voor zijn eigendommen maar aan den kapitein over te laten.
De kapitein ging naar dek en liet een paar man in Gulliver's woning klimmen; tot zijn groote verbazing vonden zij daar alles juist zooals Gulliver het had beschreven. Zij brachten, op last van den kapitein, alle voorwerpen uit het huis aan boord, ook de zijden tapijten en behangsels. De kapitein liet ook den zilveren ring van het deksel afschroeven en aan boord brengen. Die ring was zoo groot als een wagenrad en zoo zwaar dat twee man hem met moeite konden dragen; want hij was van massief zilver.
Toen de matrozen alle voorwerpen, die zij uit het huis van Gulliver konden halen, aan boord hadden gebracht, en eenige bruikbare planken hadden losgemaakt, zagen zij het eensklaps vol water loopen en snel zinken.
Gulliver sliep intusschen uren achtereen, altijd droomende van het land, dat hij verlaten had, en van de gevaren die hij had doorstaan.
Bij zijn ontwaken was hij heel wat opgeknapt, en daar het reeds negen uur geworden was, liet de kapitein het avondeten opdienen, Gulliver vriendelijk uitnoodigend daaraan deel te nemen.
Na het eten, verzocht hij Gulliver hem breedvoerig te vertellen van zijn avonturen en hoe het kwam, dat hij in zulk een reusachtige zwemkist moederziel alleen in de zee rondzwierf. Hij deelde Gulliver mede, dat hij tegen den middag door zijn kijker in zee een groot drijvend voorwerp had gezien, dat hij eerst voor een scheepswrak had gehouden; doch bij het naderen had hij aan den eigenaardigen vorm al spoedig bemerkt, dat het geen schip kon zijn. Aan zijn stuurman had hij toen bevel gegeven, op het voorwerp aan te houden, en dan een boot uit te zetten, om een nader onderzoek in te stellen. De
| |
| |
matrozen kwamen terug, met de mededeeling, dat het een drijvend huis was; zij hadden er tenminste vensters in gezien. De kapitein had den draak gestoken met hun domheid, maar uit nieuwsgierigheid was hij eindelijk zelf in de boot gegaan, om er eens naar te kijken, en voor alle zekerheid had hij enterhaken
en sterke touwen medegenomen. De zee was kalm en daarom liet de kapitein een paar maal om het drijvende huis heenroeien; hij had echter niemand gezien. Toen had hij bevel gegeven, de kist naar het schip te sleepen en daar nauwkeuriger te onderzoeken.
Plotseling was toen de stok, met den zakdoek er aan geknoopt, uit het kijkgat gestoken, waaruit men opmaakte, dat een ongelukkige in de kist gesloten moest zijn. Dadelijk waren maatregelen genomen, om hem te bevrijden. Hoe het verder gegaan was, wist Gulliver reeds.
| |
| |
Gulliver's eerste vraag was, of de kapitein of een zijner matrozen misschien ook heel groote vogels hadden gezien, die in staat waren het drijvende huis in hun klauwen te houden. Doch de kapitein ontkende dit beslist.
Gulliver vroeg toen verder, hoe groot de kapitein den afstand wel schatte van het naastbijgelegen land; hierop antwoordde de kapitein dat dit naar de meest nauwkeurige berekening zeker wel acht dagreizen moest zijn.
Maar Gulliver hield stijf en strak vol dat dit een vergissing moest wezen; op het oogenblik dat hij gevonden werd kon het schip geen acht uren van het land verwijderd zijn geweest. De kapitein had voor deze bewering slechts hetzelfde ongeloovig glimlachje als voor het verhaal van de vogels, die een heel huis in hun klauwen konden dragen.
Gulliver werd hierdoor boos, en poogde den kapitein van de juistheid zijner mededeelingen te overtuigen. Hij verhaalde breedvoerig alles wat in de laatste jaren met hem was voorgevallen, van het oogenblik van zijn vertrek uit Engeland tot zijn redding uit het drijvende huis.
Om zijn betoog kracht bij te zetten, liet Gulliver zijn geredde kist brengen, waarvan hij den sleutel bij zich droeg. Hij opende de kist in tegenwoordigheid van den kapitein en liet hem de merkwaardige dingen zien, die hij tijdens zijn verblijf in het land der reuzen had verzameld.
Daarbij waren angels van wespen, zoo groot als kindervingers; gouden ringen, die Gulliver van de koningin had gekregen en die zoo groot waren als hondehalsbanden; naalden van een halven meter lengte, de tand van een bediende aan het hof, die gevoegelijk voor een olifandstand kon doorgaan, en andere soortgelijke voorwerpen.
Bij deze bewijzen voor de waarheid van Gulliver's verhaal moest de twijfel van den kapitein wel verminderen; en de geredde steeg daardoor aanmerkelijk in zijn achting.
Voortdurend verbaasde hij zich er over, dat Gulliver, als hij
| |
| |
iets vertelde, zoo ontzettend schreeuwde. Hij wees zijn gast daarop en vroeg hem, of de bewoners van het reuzenland hardhoorend waren geweest. Maar Gulliver antwoordde, dat het spreken van alle mannen aan boord, en zelfs de commando's van den kapitein op de brug, hem fluisteren toescheen, zoozeer was hij gewend aan de zware stemmen der reuzen, en hijzelf moest wel zoo hard spreken, om zich bij de reuzen verstaanbaar te maken.
Tot laat in den nacht bleven beiden zitten praten, en Gulliver gaf den kapitein, uit dankbaarheid voor zijn redding, den massief zilveren ring ten geschenke, die aan het deksel van zijn huis gezeten had.
Van den kapitein vernam Gulliver, dat hij met zijn schip op de thuisreis naar Engeland was; hij was met lading uit Tonkin gekomen, en wilde zoo mogelijk nergens meer aanleggen.
Een paar dagen nadat Gulliver aan boord gekomen was, stak de passaatwind op. De kapitein zeilde langs de zuidkust van Borneo, en passeerde gelukkig de Straat Soenda, ten zuiden van Sumatra, waarna hij in zuidwestelijke richting koers zette naar de Kaap de Goede Hoop. Want de weg door het Kanaal van Suez en de Middellandsche Zee bestond in dien tijd nog niet.
Aan de zuidkust van Afrika moest de kapitein, tegen zijn aanvankelijk plan, nog een haven aandoen, om water en levensmiddelen in te nemen. Gulliver bleef echter aan boord, hoewel hij in die haven nog nooit was geweest.
De Kaap de Goede Hoop werd gelukkig omgezeild en drie maanden nadat Gulliver uit zijn onvrijwillige gevangenis verlost was, kwam de Engelsche kust in zicht en liep het schip behouden de haven van Portsmouth binnen.
Daar Gulliver niet zooveel geld bezat om den prijs voor den overtocht te betalen, wilde hij den kapitein voorloopig zijn ivoren meubels in pand geven. Maar de kapitein weigerde
| |
| |
beslist, en verklaarde volstrekt geen betaling voor den overtocht te willen aannemen. Gulliver moest zich den tijd, aan boord doorgebracht, maar beschouwen als de gast van den kapitein, die zich door alles, wat Gulliver hem verhaald had, rijkelijk beloond achtte, zooals hij verzekerde.
Hartelijk en als twee oude vrienden namen de beide mannen afscheid van elkaar, en de kapitein moest Gulliver wel beloven hem vaak te zullen bezoeken in zijn huis te Redriff.
Zoo ging Gulliver aan land; hij liet zijn meubels op een wagen laden en huurde zelf een paard, om naar zijn huis te rijden.
Onbeschrijfelijk was de blijdschap, toen de lang vermiste, reeds dood gewaande Gulliver bij zijn vrouw en kinderen aankwam.
Zijn vrouw snelde hem tegemoet, viel hem om den hals en schreide vreugdetranen. Zijn kinderen en vrienden juichten over zijn terugkeer, en hijzelf dankte God voor zijn wonderbare redding uit het land Brobdingnag, het rijk der Reuzen.
|
|