| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Gulliver komt in de hoofdstad des lands.
Aanvankelijk was Gulliver bang voor het meisje, vreezend, dat zij hem te zeer zou plagen; maar spoedig zag hij in, dat het reuzenkind veel te bezorgd was voor zijn welzijn, om hem leed te doen. Zij behandelde hem als een pop. Handig maakte zij een bedje voor hem in haar poppenwieg, die zeker zoo groot was als Gulliver's ledikant tehuis; die wieg bleef zijn slaapplaats, zoolang hij in het huis van den pachter vertoefde. Het meisje plaatste de wieg in een vierkante kist en deze weder op een soort schommel, om Gulliver te beschutten voor elken aanval van dieren, gedurende zijn slaap. Men kan zich voorstellen, met welk een gevoel van welbehagen hij zich op het zachte bedje uitstrekte.
Van het fijnste linnen, dat zij krijgen kon, maakte zij allerlei onderkleeren voor hem; maar hoe fijn het ook was, het scheen Gulliver nog grover dan het grofste, dat hij ooit gezien had.
Van den eersten dag af werd de dochter van den pachter Gulliver's onderwijzeres in de landstaal. Zij wees op de verschillende voorwerpen, en noemde die dan tevens bij den naam; in een paar dagen had hij reeds zooveel woorden geleerd, dat hij zich al aardig verstaanbaar kon maken.
Zij gaf Gulliver den naam 'Gildrig', waarmede hij weldra door alle leden van het gezin des pachters werd genoemd, en dien hem gedurende zijn geheele verblijf in Brobdingnag gegeven werd. Die naam had ongeveer de beteekenis van het latijnsche woord: 'Homunculus', wat zooveel zeggen wil als 'klein menschelijk wezen'.
In den geheelen omtrek was het natuurlijk spoedig bekend, dat de pachter op zijn graanland een zonderling wezentje gevonden had, dat heelemaal precies op een mensch geleek, maar zoo groot was als een vinger; dat dit wezen een eigen taal had,
| |
| |
maar ook al woorden van de Brobdingnagsche landstaal zeggen kon; dat dit wezentje alle bevelen, die men hem gaf, dadelijk uitvoerde, kwam als men riep en zich heel aardig en beleefd gedroeg. Een vriend van den pachter, die in de buurt woonde, kwam aanloopen, om zich van de waarheid van dit verhaal te overtuigen; Gulliver moest voor hem over de tafel loopen, zijn degen trekken, zijn hoed afzetten en een buiging maken, kortom allerlei kunstjes vertoonen. Die vriend gaf den pachter den raad, Gulliver als natuurwonder op de kermissen in het land te laten kijken; daarmede kon hij zeker veel geld verdienen. Den pachter scheen dit een goed denkbeeld, en daar het juist kermis was in de nabijgelegen stad, wilde hij er dadelijk de proef mee nemen. In een doosje bracht hij Gulliver er heen. Zijn dochter moest mede, om voor Gulliver te zorgen, en in de doos plaatste zij het poppenledikant, opdat Gulliver tenminste zacht zou kunnen liggen. Maar desondanks werd Gulliver gedurende de reis, over hobbelige straatwegen, ontzettend zeeziek.
Hoe ziek hij ook was, werd Gulliver, dadelijk na de aankomst in de stad, in een logement in een groote kamer op een tafel geplaatst; zijn verzorgster ging op een stoel bij de tafel zitten om op hem te passen en hem te zeggen, wat hij telkens doen moest.
En nu moest hij, voor een voortdurend afwisselend publiek, telkens dezelfde bewegingen maken; op tafel rondloopen, zijn degen trekken en daarmede schermen, buigingen maken, met een stroohalm excerceeren als met een geweer, en ten slotte eenige vragen, die het meisje hem deed in de landstaal, beantwoorden. Zeer streng lette zij er op, dat geen der toeschouwers Gulliver aanraakte, en bij iedere voorstelling werd dit verbod herhaald.
De pachter scheen met het te kijk stellen van den dwerg veel geld te verdienen. Hij liet in die stad voor Gulliver een aardig huisje maken, en begon hem ook een beetje te ontzien; de onophoudelijke vertooning den geheelen dag door greep
| |
| |
Gulliver zoo aan, dat hij den tweeden avond flauw viel. Het duurde twee dagen, eer hij, onder de zorgvuldige verpleging van zijn verzorgster, weer zoover hersteld was, dat de voorstellingen, zij het ook in beperkte mate, konden worden hervat.
Maar toch was Gulliver hartelijk verheugd, toen de kermis voorbij
was, en hij weder naar de stille pachthoeve werd gebracht.
Ongeveer twee maanden had Gulliver nu zorgeloos op de boerderij doorgebracht, toen de pachter besloot den raad van zijn vriend te volgen, en met Gulliver naar de hoofdstad des lands te gaan, om hem daar voor geld te laten kijken.
De pachter nam ook toen weder zijn dochter, Glumdalclitch heette zij, mede, als verzorgster van Gulliver. Het meisje droeg zijn huisje, welks vloer en wanden met zachte stof waren bekleed, en dat alles bevatte wat voor het levensonderhoud van Gulliver noodig was, gedurende de reis op haar schoot, opdat Gulliver niet zooveel zou te lijden hebben als de eerste
| |
| |
maal. Ook nam zij Gulliver, zoo vaak hij het wenschte, uit het huisje, opdat hij frissche lucht zou kunnen krijgen en de streek bekijken, waar zij door reisden. De geheele reis werd ditmaal in korte dagmarschen te paard afgelegd, en na tien dagen kwam Gulliver frisch en gezond in de hoofdstad aan, die Lorbgrulgrud genoemd werd.
Onderweg had de pachter reeds een aardigen duit verdiend, door Gulliver overal, waar zij halt hielden, te laten kijken. En overal waren de menschen toegestroomd, om Gulliver te zien.
In de hoofdstad aangekomen, huurde de pachter dadelijk, in de hoofdstraat, in de onmiddellijke nabijheid van het koninklijk paleis, een huis; hij liet in alle bladen de aankomst van het kleine wereldwonder bekend maken, en overal reclamebilletten aanplakken. Daarop stond te lezen:
ALOM, WIJD EN ZIJD BEROEMD WERELDWONDER.
NOG NOOIT VERTOOND. EENS EN NOOIT WEDER.
DE KLEINSTE MENSCH DER WERELD!!
Wie beenen heeft, die reppe zich, en wie oogen heeft om te zien, die ga kijken, naar dit merkwaardige natuurproduct, zonder weerga op de geheele wereld.
Komt, ziet, en oordeelt!
Dit aanplakbillet trok.
Den volgenden dag stond reeds vroeg in den morgen een dichte drom van toeschouwers voor de woning, waarin de pachter Gulliver te kijk stelde. Een muziekkorps, welks leden een oorverscheurend geluid aan hunne instrumenten ontlokten, was voor het huis opgesteld, om de nieuwsgierigen te lokken. En ieder, die binnen was geweest, was opgetogen over hetgeen hij gezien had; ieder moest erkennen, dat zoo iets werkelijk nog nooit vertoond was.
| |
| |
Zelfs geleerden kwamen en hielden lange twistgesprekken over den aard en de afkomst van Gulliver.
De arme scheepsdokter moest ook hier, tienmaal per dag, op een tafel staan, en tot verbazing der aanwezigen zijn programma
uitvoeren. Daar hij de landstaal nu tamelijk goed kende, verstond hij alles wat gezegd werd.
Maar de geestelijke en lichamelijke inspanning, die van hem geëischt werd, maakte dat Gulliver zich steeds ellendiger begon te gevoelen, hoe meer geld de pachter verdiende.
Hij werd voortdurend magerder, en hoe zeer Glumdalclitch zich er tegen verzette, liet de pachter hem dagelijks zijn kunstjes vertoonen. Toen hij eindelijk inzag, dat Gulliver toch wel sterven zou, besloot hij ondanks de tranen van zijn dochter, Gulliver voor elken prijs te verkoopen.
| |
| |
Het was omstreeks dien tijd, dat een kamerheer der koningin bij den pachter kwam en hem beval, Gulliver dadelijk naar het paleis te brengen, daar de koningin en hare hofdames, die zooveel van dit kleine wonderwezen hadden gehoord, hem wilden zien. De pachter volgde dit bevel op en dreigde Gulliver met zware straffen, zoo hij zich voor het hof niet alle mogelijke inspanning wilde getroosten.
De koningin was met Gulliver's gedrag, zijn geheele optreden, zijn kennis en zijn ontwikkeling hoogelijk ingenomen.
Gulliver knielde op de tafel, voor de plaats waar de koningin zat; de vorstin reikte hem haar slanken vinger, dien Gulliver met beide handen moest vasthouden, en dien hij eerbiedig kuste. Toen hij eenige vragen, die de koningin hem deed, tot haar volle tevredenheid had beantwoord, vroeg zij hem, of hij niet bij haar wilde blijven als lijfhofdwerg, liever dan van plaats tot plaats te trekken en zich voor geld te laten kijken. Met blijdschap verklaarde Gulliver zich hiertoe bereid, als zijn tegenwoordige bezitter hem wilde afstaan; maar tevens verzocht hij, dat zijn leermeesteres en beschermster, Glumdalclitch, die hem steeds met zooveel zorg en liefde had verpleegd, bij hem zou mogen blijven.
De koningin vroeg nu aan den pachter, of hij bereid was Gulliver voor een goeden prijs te verkoopen. Niets kon dezen aangenamer zijn. Maar toch hield hij zich, alsof de scheiding van den kleinen Gulliver hem zwaar zou vallen, en eerst toen de koningin hem duizend goudstukken voor Gulliver bood, stemde hij toe. Ook verkreeg de koningin de toezegging, dat hij zijn dochter Glumdalclitch als verzorgster van Gulliver aan het hof zou laten. Hij verheugde zich er zeer over, dat hij zijn dochter op die wijze een aangename positie bij het hof kon verschaffen, al liet hij er uiterlijk weinig van merken en hield hij zich, alsof het scheiden van zijn kind hem zwaar viel.
Glumdalclitch zelf nam met vreugde het aanbod der koningin aan, ook voor het vervolg voor Gulliver te blijven zorgen.
| |
| |
Maar niemand was blijder over den loop der zaken dan Gulliver; hij was met alles tevreden, als hij maar bevrijd was uit de handen van den pachter, die, zonder met Gulliver's gezondheid rekening te houden, slechts poogde geld en altijd weer geld met hem te verdienen.
De koopsom werd onmiddellijk door den thesaurier der koningin aan den pachter uitbetaald; zoodra hij met het geld
het paleis verlaten had, nam de koningin Gulliver op de hand en droeg hem naar het kabinet des konings, om dezen haar aankoop te laten kijken.
De koning was een zeer ernstig man, met strenge gelaatstrekken; knorrig vroeg hij aan de koningin, of zij aan het kleine diertje zooveel bijzonders zag, dat zij hem daarvoor in zijn belangrijke regeeringszaken kwam storen. Maar de koningin scheen aan dat soort begroeting wel gewoon te zijn, en trok zich er niet veel van aan. Zij plaatste Gulliver op 's konings schrijftafel en beval hem, den koning mededeeling te doen van alles wat hij had beleefd. Gulliver deed dit kort, maar aardig.
Met steeds toenemende verwondering hoorde de koning hem aan.
Toen Gulliver zijn verhaal geëindigd had, werd ook Glumdalclitch in 's konings kabinet geroepen; zij kon alles, wat
| |
| |
Gulliver zooeven aan den koning had medegedeeld over zijn leven in het land, volkomen bevestigen.
De koning had aanvankelijk Gulliver voor een kleinen automaat gehouden, maar toen hij in goed gestelde zinnen en op volkomen verstaanbare wijze zijn geheele levensgeschiedenis had verteld, kon ook de koning zijn verbazing niet langer bedwingen.
Maar daar hij de zaak nog altoos niet vertrouwde, liet hij de drie grootste geleerden van zijn rijk komen.
Lang en nauwkeurig onderzochten de drie geleerde heeren Gulliver's lichaam, en zij kwamen, wat zijn persoonlijkheid en zijn aard betreft, tot geheel verschillende gevolgtrekkingen.
Alle drie stemden hierin overeen, dat Gulliver niet volgens de gewone wetten der natuur geschapen kon zijn, maar een bijzonder groote merkwaardigheid was, die het best voor het nageslacht kon bewaard blijven door hem op spiritus te zetten. Twee hunner meenden, dat Gulliver niet tot het menschenras behoorde, maar veeleer tot de dieren moest worden gerekend. De derde betoogde echter, dat Gulliver zeker een heel klein dwergje was. Maar daar de kleinste dwerg van het land, de lievelingsdwerg van de koningin, in vergelijking met Gulliver nog altoos een reus was, werd deze meening door de beide anderen heftig bestreden.
Na langdurige discussies werden zij het eens, dat Gulliver het product van een zonderlinge speling der natuur was.
Dit werd Gulliver toch een beetje te erg. Vrijmoedig wendde hij zich tot den koning en gaf hem de verzekering, dat hij uit een groot en rijk land kwam, waar millioenen menschen, van dezelfde soort en grootte als hij, in steden en dorpen wonen; waar de grootte van huizen, boomen en dieren in dezelfde verhouding staat tot die van de menschen als hier te lande, en waar veld- en boschcultuur, mijnarbeid en scheepvaart wordt beoefend als hier....
Wat de heeren, over wier wetenschap hij heelemaal geen
| |
| |
oordeel wilde uitspreken, over hem hadden beweerd, was volkomen onjuist.
Met een minachtend lachje op de lippen hoorden de drie geleerden Gulliver's mededeelingen aan. Maar de koning, die Gulliver's betoog nog niet zoo heel dwaas vond, liet dadelijk den pachter halen, die Gulliver had gevonden, om van hem nogmaals het verhaal te hooren van de wijze, waarop hij Gulliver gevonden had. En langzamerhand begon de koning aan het verhaal van den kleine meer geloof te slaan, dan aan de beweringen van zijn geleerden.
Hij gaf daarom aan de koningin vergunning Gulliver aan het hof te houden, liet voor hem een kamer inrichten in de nabijheid van de vertrekken der koningin, en droeg de verzorging van Gulliver op aan Glumdalclitch, die haar verwondering over de pracht en heerlijkheid in het koninklijk paleis in luide kreten van blijdschap uitte.
Door een buitengewoon handigen hofmeubelmaker liet de koningin voor Gulliver een soort doos maken, die als slaapkamer voor hem moest dienst doen. De doos werd uit mooi hout vervaardigd, met ijzeren banden beslagen, en van trekvensters, een deur, en twee zijkamers voorzien, waarvan de eene als badkamer, de andere als kleedkamer moest dienst doen. De zoldering werd gevormd door het deksel der doos, dat er afgenomen kon worden. De hoftapissier moest voor Gulliver een bed maken, met zijden matrassen en kussens. De stoelen, de tafel en banken werden van ivoor gemaakt en alle voorwerpen aan den vloer vastgeschroefd, opdat alles gemakkelijk vervoerd zou kunnen worden, zonder om te vallen. Overal waren de wanden der kamers met gewatteerde behangsels voorzien, en de deuren en vensters met flinke sloten voorzien. Op het deksel van de doos, die ook gesloten kon worden, was een zware zilveren ring aangebracht, zoodat de geheele woning van Gulliver als een vogelkooi kon worden opgehangen.
Daar ook de kleeren van Gulliver niet berekend waren op
| |
| |
het gebruik aan het hof, liet de koningin voor hem prachtige zijden kleeren maken. En voor zijn maaltijden kreeg hij een geheel zilveren tafelstel, schotels, borden, lepels, vorken en messen. Bij het diner werd voor Gulliver in de nabijheid der koningin op de groote tafel een kleine tafel met een stoel geplaatst, waarop de kleine man, tot groot genoegen der gasten plaats nemen moest, om te eten.
De koning vond veel vermaak in het onderhoud met den kleinen dwerg en liet hem alles vertellen, wat Gulliver wist over land en volk van zijn vaderland, zoowel als van de streken, die hij bezocht had. Slechts één ding kon hij niet gelooven, dat Gulliver in een land geweest was, waar de menschen van zijn grootte als reuzen werden beschouwd. Hoe klein de bewoners van dat land dan wel moesten zijn, kon de koning zich niet voorstellen.
Terwijl Gulliver zoo aan het hof een kalm leven had, en de rust hem gelegenheid gaf zich te herstellen van de geleden vermoeienissen, ontstond bij den vroegeren hofdwerg der koningin, een geniepig wezen, een groote haat tegen Gulliver, wijl de koningin meer genegenheid toonde voor Gulliver dan voor hem, en den nieuwen dwerg in alles voortrok. In vergelijking met Gulliver was die hofdwerg nog altoos een geweldige kerel, en hij liet geen gelegenheid voorbijgaan om Gulliver een poets te bakken.
Op zekeren dag klom hij, even vóór het ontbijt, toen juist niemand in de kamer was, op de leuning van 's konings armstoel, pakte den armen Gulliver, die op niets kwaads verdacht aan zijn ontbijttafeltje zijt, bij het lichaam, en wierp hem in een schaal vol melk, die op tafel stond; toen liep hij snel weg, Gulliver aan zijn lot overlatend.
Hoewel Gulliver een goed zwemmer was, had hij toch veel moeite om uit de melkzee te komen, en het zou wellicht slecht met hem afgeloopen zijn, als niet toevallig Glumdalclitch binnengekomen was en hem er uit had gehaald; hij had toen reeds heel wat melk binnengekregen.
| |
| |
Gulliver werd, toen de koningin van het geval hoorde, op haar last dadelijk in bed gelegd; maar het onvrijwillige bad had geen slechte gevolgen voor hem; de boosaardige hofdwerg echter werd tot straf voor zijn daad flink afgeranseld, en moest toen de melk opdrinken, waarin hij Gulliver had willen verdrinken.
De straf hielp echter niet veel. Kort daarna speelde hij Gulliver weer een nieuwe poets. Aan tafel had de koningin een mergbeen van den inhoud ontdaan, en het been rechtop in het bord gezet, waarop het gelegen had. Op een onbewaakt oogenblik greep de kwade hofdwerg, die op een stoel geklauterd was, toen Glumdalclitch zich juist aan het buffet met iets bezig hield, Gulliver met beide handen aan de beenen vast en duwde hem, met het hoofd vooruit, in de opening van het mergbeen, met zulk een kracht, dat hem hooren en zien verging.
De koningin werd nu zoo vertoornd op den dwerg, dat zij hem, tot groote blijdschap van Gulliver, aan een der hofdames ten geschenke gaf.
Maar niet alleen van dien dwerg had Gulliver te lijden. Hij moest aan het hof heel wat spotternijen verduren, waartoe hij echter gewoonlijk zelf aanleiding gaf, vooral door zijn vreesachtigheid; want de reuzen konden maar niet begrijpen, dat Gulliver bang was voor wespen en zelfs voor vliegen. Dat was echter niet te verwonderen, daar zij grooter waren dan bij ons musschen of leeuwerikken. Vaak gebeurde het, dat zij Gulliver's brood of vleesch met stukken van zijn bord haalden, zoodat hij zich met zijn degen tegen hen verweren moest; maar kwamen er een aantal, dan zocht hij gewoonlijk zijn heil in de vlucht.
Een bijzonder genoegen was het voor Gulliver, als hij de koningin vergezellen mocht op een reis door het land der reuzen. Overal werd dan zijn mooie woning voor hem meegenomen, en zonder moeite kon hij van uit het koninklijk rijtuig land en menschen bekijken. Hij had spoedig de ervaring opgedaan, dat het koninkrijk uit een schiereiland bestond, dat
| |
| |
in het noordoosten door een hoogen bergketen met vele vulkanen begrensd werd. Die bergketen was nog nooit door een sterfelijk wezen overschreden, en niemand wist daarom ook, of er aan de andere zijde van het gebergte menschen woonden en van welken aard zij waren.
Aan de drie andere zijden werd het koninkrijk begrensd door de oneindige zee. De monden der weinige rivieren van het land waren door hooge rotsen omgeven en langs de geheele kust was de zee zoo woest en de branding zoo sterk, dat geen boot het land kon naderen. Zoo was het van de geheele wereld afgesloten, en de reuzen kenden ook geen ander gebied dan hun eigen land. Dit was tamelijk dicht bevolkt. Het bevatte, naar Gulliver vernam, honderd-vijftig groote steden, honderd versterkte plaatsen en een groot aantal dorpen. De hoofdstad bestond uit twee ongeveer gelijke stukken, die door een rivier van elkaar gescheiden waren. Het koninklijk paleis, in de rechter helft der stad gelegen, was geen regelmatig gebouwd slot, maar een samenvoeging van verschillende soorten van gebouwen, in verschillenden stijl, met verbazend groote zalen, reusachtige tuinen en pleinen.
Gulliver mocht het paleis nooit te voet verlaten; steeds moest hij door zijn verzorgster in een koninklijk rijtuig worden geplaatst, opdat hem geen leed zou wedervaren. Daar echter de bewegingen van het rijtuig op de straatsteenen der stad Gulliver zeer onaangenaam aandeden, werd aan zijn huis een sterken lederen riem bevestigd, zoodat Glumdalclitch het in het rijtuig kon ophangen of aan den schouder kon dragen.
Nu gebeurde het eens, dat zij Gulliver in den koninklijken tuin bracht, en hem daar op een, naar zij meende, veilige plaats nederzette; zij opende de deur van zijn huis, opdat hij een beetje in de frissche lucht kon heen en weer loopen en ging toen zelf met een paar speelnooten in de nabijheid wandelen. Tijdens haar afwezigheid kwam een wachthond van den hoftuinman aangesprongen, nam den kleinen Gulliver in zijn bek,
| |
| |
en droeg hem naar zijn baas, voor wien hij zijn buit kwispelstaartend in het gras legde.
De arme tuinman, die Gulliver best kende en heel goed wist
hoezeer de koningin op hem gesteld was, was buiten zich zelven van schrik, toen hij zag wat zijn hond had uitgericht. Hij nam Gulliver, die doodsbleek was geworden, op en vroeg hem bezorgd, of hij niets gebroken of zich niet bezeerd had. Gelukkig
| |
| |
had de hond Gulliver nog al voorzichtig aangepakt; en verheugd over den goeden afloop van het avontuur, bracht de tuinman hem terug naar de plaats, waar de hond hem gevonden had.
Inmiddels was Glumdalclitch teruggekeerd en vreeselijk geschrikt toen zij Gulliver niet meer zag en op haar roepen geen antwoord kreeg.
Zij was zeer in haar schik, toen de tuinman Gulliver ongedeerd terug bracht en haar vertelde wat er gebeurd was. Maar sedert dien tijd liet Glumdalclitch haar beschermeling niet meer uit haar oogen gaan.
Geleidelijk werd Gulliver, die reeds de verklaarde gunsteling der koningin was, ook de lieveling van alle hofdames; herhaaldelijk werd hij met Glumdalclitch uitgenoodigd, om haar te verhalen van zijn reizen, en van de vreemde landen en volkeren, die hij had bezocht; en al deze verhalen klonken haar in de ooren als sprookjes uit een andere wereld.
Eens vroeg de koningin, die zijn voorliefde voor zeereizen kende, hem, of hij in staat was met zeil en roer om te gaan; en toen Gulliver haar mededeelde, dat hij dit uitstekend kende, droeg zij een scheepstimmerman op, een klein zeilscheepje voor Gulliver te maken. In haar vertrekken liet zij een reusachtig steenen bassin aanleggen, waarin Gulliver naar hartelust met zijn bootje kon zeilen. Toen het scheepje klaar was, werd het in de koninklijke kleuren geschilderd, de masten werden van zeilen voorzien en Gulliver nam er in plaats, tot groot genoegen van de koningin en haar gevolg. Allen bliezen, vroolijk lachend, in de zeilen, zoodat het scheepje als een pijl uit den boog over het water vloog, en Gulliver vaak moeite had om door een snelle wending te voorkomen, dat het ranke vaartuig tegen den steenen wand van het bassin liep.
Zoo gingen voor Gulliver de dagen in het koninklijk paleis genoegelijk voorbij; maar ondanks al de pracht en heerlijkheid, die hem omgaf, had hij toch vaak een onweerstaanbaar verlangen naar zijn vaderland en zijn gezin, dat hem diep terneer drukte.
| |
| |
Op zekeren dag liep Gulliver een groot gevaar, waardoor zijn leven bedreigd werd. Het was heel warm geweest, en om wat frissche lucht te genieten, had Gulliver zijn kamertje verlaten en een rustig plekje gezocht op het balkon van de kamer, die Glumdalclitch bewoonde. Plotseling klauterde een reusachtige aap over de balkonleuning, pakte Gulliver onvoorziens beet, sprong met den kleinen man op de leuning en klom toen tegen een goot op naar het dak.
Glumdalclitch had nog juist gezien, dat de aap haar kleinen beschermeling wegpakte. Zij riep luide om hulp en weldra was het geheele paleis in beweging. Gelukkig waren de koning en de koning juist uitgereden.
Bedienden kwamen met lange ladders aandragen, maar de aap zat op de punt van het dak van het paleis, zoodat zij er niet bij konden komen; hij hield Gulliver als een kind in zijn voorpooten vast en begon hem te voeren uit zijn wangzakken. De ladders werden aan elkaar gebonden en tegen het paleis opgezet, doch toen de aap merkte, dat men hem vangen wilde, liet hij Gulliver vallen en snelde hij weg. Krampachtig hield Gulliver zich aan de pannen vast, om niet van het steile dak naar beneden te storten; maar hij moest vreezen, ieder oogenblik zijn steunpunt te verliezen en op de steenen van het plein verpletterd te zullen werden.
Een flinke jongen echter klom op het dak, stopte Gulliver in zijn jaszak en bracht hem behouden beneden. Toen de koningin, van de rijtoer terugkeerend, hoorde, welk gevaar Gulliver geloopen had en hoe hij gered was geworden, liet zij den redder vorstelijk beloonen.
Gulliver was zoo hevig geschrikt, dat hij dagen lang het bed moest houden; toen hij weer gezond was, werd hij door de dames van de hofhouding recht hartelijk geplaagd met zijn ontvoering door een aap!
|
|