| |
Hoofdstuk III.
Gulliver's daden in Lilliput.
Er zal ongeveer een maand verloopen zijn, sedert Gulliver de vrijheid verkregen had, toen hij op zekeren dag, gemakkelijk vóór zijn woning in het gras liggende, een koerier van den koning zag naderen. De man had blijkbaar groote haast. Hij deelde Gulliver mede, dat de koning hem verzocht, dadelijk in het paleis te komen, daar de koning belangrijke zaken met hem
| |
| |
had te bespreken, wijl van de zijde der bewoners van Blefoeskoe een inval in Lilliput dreigde. In Blefoeskoe waren namelijk een groot aantal oorlogsschepen uitgerust om uit te loopen, wat op het voornemen wees een landing in Lilliput te doen.
Volgens de meening der Lilliputters was hun rijk het grootste en machtigste van de wereld, en dan volgde Blefoeskoe, dat bijna even groot en machtig was als het hunne. Een vijfhonderd meter breede zee-arm scheidde Blefoeskoe van Lilliput; van Mildendo uit lag het in noordoostelijke richting. Het bericht van de plannen der regeering van Blefoeskoe, dat door een spion in dienst van Lilliput was overgebracht, had dus in het land en in de hoofdstad een begrijpelijke ontroering veroorzaakt.
De koning had onmiddellijk bevel gegeven het geheele leger en de vloot van Lilliput te mobiliseeren, en had zelf het opperbevel over de landmacht aanvaard. Maar daar de bewoners van Blefoeskoe bijzonder knappe zeelui waren, heerschte in Lilliput een eenigszins gedrukte stemming, die het vertrouwen op het landleger niet kon wegnemen. Langs de geheele kust van het eiland bestond gevaar voor een landing; daarom werden alle lichten in de vuurtorens gedoofd, en zochten de Lilliputters naar middelen, om een landing van de vijandelijke vloot, waarbij een groot aantal goed uitgeruste, snelvarende schepen waren, te beletten.
In dezen nood wendde de koning zich tot Gulliver en smeekte hem, met een beroep op zijn beloften, voor de veiligheid des lands de kust te bewaken en de Lilliputters onmiddellijk te waarschuwen, wanneer een aanval van de vijandelijke vloot te wachten was, opdat op het bedreigde punt dadelijk een voldoend aantal troepen konden worden samengetrokken. Bij zijn lengte moest het voor Gulliver gemakkelijk zijn, de nadering van de vijandelijke vloot bijtijds te ontdekken.
De koning deelde verder nog aan Gulliver mede, dat hij besloten had, zijn eigen vloot voorloopig in een sterk bevestigde zeehaven te laten, wijl hij vreesde, dat deze bij een nachtelijken
| |
| |
overval door de veel sterkere vijandelijke vloot zou kunnen worden vernietigd.
Gulliver verklaarde zich dadelijk bereid, 's konings wensch na te komen; maar hij ontwikkelde tevens een door hem uitgedacht plan, om de geheele vijandelijke vloot te veroveren en daarmede dadelijk bij het begin van den oorlog een aanval op Lilliput van de zijde van Blefoeskoe onmogelijk te maken. Toen de koning met dit plan had kennis gemaakt, was hij er hoogelijk mee ingenomen; maar hij kon de vrees niet verbergen, dat Gulliver een te zware taak op zich had genomen. Doch Gulliver was goedsmoeds, en wenschte alleen, dat zijn plan als een diep geheim zou worden behandeld. Hetgeen ook geschiedde.
Bij de ervarenste zeekapiteins van Lilliput won Gulliver inlichtingen in over de breedte en diepte van het tusschen dit rijk en Blefoeskoe gelegen kanaal, over de ligging van de vijandelijke zeehaven, van waaruit de aanval waarschijnlijk zou worden ondernomen, en over de sterkte en bewapening der vloot van Blefoeskoe. En daar de Lilliputters van de strijdmacht des vijands volkomen op de hoogte waren, kon Gulliver hierover in korten tijd de meest volledige gegevens verkrijgen.
Daarna begaf Gulliver zich naar de noordkust van Lilliput, die juist tegenover Blefoeskoe lag, en ging hier ter waarneming achter een heuvel liggen. Met zijn verrekijker - die hij bij het onderzoek van zijn zakken verstopt had - nam hij de ligging der vijandelijke vloot op, en toen hij daarvan op de hoogte was, ging hij terug naar Mildendo, om een groote massa sterke scheepstouwen en ijzeren staven te halen. De dikste touwen in Lilliput waren niet dikker dan bindgaren, zoodat Gulliver er telkens drie of vier van in elkaar moest draaien. Van de ijzeren staven maakte hij een soort angels, door ze krom te buigen, en bevestigde aan ieder touw zulk een haak.
Toen hij ongeveer vijftig van die angels had gemaakt, ging hij tegen den avond naar zijn waarnemingspost, aan de noordkust van het eiland, terug; hij trok zijn jas, schoenen en kousen
| |
| |
uit, en waadde, met een lederen buis bekleed en met een groote bril op, beiden als bescherming tegen de vijandelijke pijlen, de zee in. Weldra stond hij tot aan zijn hals in het water, en kon hij zwemmen. In enkele minuten was hij het kanaal overgezwommen en was hij de vijandelijke vloot genaderd, juist toen daar het signaal werd geblazen voor het naar kooi gaan. De vijand bemerkte de komst van Gulliver eerst, toen de schepen door den golfslag, dien hij veroorzaakte, vreeselijk begonnen te deinen.
Een ontzettende schrik maakte zich van de schepelingen meester, toen zij het reusachtige zeemonster de ankerplaats der vloot zagen naderen.
De meeste zeesoldaten sprongen hals over kop in het water en poogden zwemmend den oever te halen. Anderen liepen als razend op de schepen heen en weer, of trachtten zich in de kajuiten te verbergen. Zonder eenige uitwerking bleven de bedreigingen van de officieren; orde en gehoorzaamheid waren verdwenen bij de komst van den reus.
Toen Gulliver bij de ankerplaats der vloot was aangekomen, maakte hij de touwen, die hij om den hals gedragen had, los; bevestigde kalmweg aan het voorste gedeelte van elk schip een der haken, die hij gemaakt had, en bond alle touwen aan het einde samen tot een strik, om de geheele vloot zoo mede te kunnen sleepen. Toen hij echter trachtte de schepen weg te trekken, bleken ze goed vast te liggen, zoodat hij eerst nog moest duiken, om alle ankertouwen stuk te snijden of af te rukken.
Bij de bemanning der vloot van Blefoeskoe was de schrik, die haar aanvankelijk had bevangen, ietwat bedaard; en een hagelbui van pijlen werd nu op Gulliver afgeschoten. Gelukkig was hij nog al goed beschut door zijn lederen buis en zijn bril, maar toch werden zijn handen, hals en gezicht door menigen pijl getroffen. Maar daardoor liet Gulliver zich niet afschrikken; hij greep het samengeknoopte einde der touwen vast en trok
| |
| |
op zijn gemak de ongeveer 50 schepen sterke vloot des vijands achter zich aan.
Toen de bewoners van Blefoeskoe zagen, dat het zeemonster hun geheele vloot meenam, weerklonk aan het strand een kreet
van ontzetting en wanhoop, en heerschte rouw in geheel het land.
Gulliver echter zwom welgemoed terug naar Lilliput.
De koning van dit rijk, die, omgeven door zijn geheele hofhouding, zijn generaals en admiraals, aan den oever stond, wachtte met bange ontzetting het resultaat af van de gewaagde onderneming, die Gulliver bezig was te volvoeren. Langen tijd verkeerden zij in duizend vreezen; en vooral toen zij Gulliver in den maneschijn zagen terugzwemmen, gevolgd door de geheele
| |
| |
vijandelijke vloot, meenden zij, dat deze vloot den vluchtenden Gulliver achtervolgde.
Maar toen hij naderbij kwam en hij het einde van de touwen, waaraan de vijandelijke schepen bevestigd waren, omhoog hief daarbij uitroepende: 'Leve de machtige koning van Lilliput, wiens vijanden in zijne hand zijn gegeven!' - toen kende de vreugde van den koning en het volk van Lilliput geen grenzen meer. Onder luid geroep van: Hoera! en Victorie! liepen allen door elkaar; zij lachten en schreiden van vreugde; rijken en armen omhelsden elkander en werden niet moede te vertellen van de heldendaad van den reus, die de geheele vijandelijke vloot in één trek had buit gemaakt. De muziekkorpsen bliezen; de vloot van Lilliput kwam aanzeilen, de troepen paradeerden in het want; van alle huizen werden de vlaggen uitgestoken, de geheele stad was geïllumineerd en straalde en schitterde van licht.
De koning ontving Gulliver met grooten lof, noemde hem den Redder van het Vaderland, dankte hem voor den grooten, onsterfelijken roem, dien hij in dienst van het land had behaald, verzekerde hem zijn eeuwige dankbaarheid en benoemde hem onmiddellijk tot groot-admiraal en opper-commandant van de vloot van Lilliput, en tot Nardac, de hoogste waardigheid in het koninkrijk Lilliput, waaraan de titel van Excellentie en de erfelijke adel verbonden waren.
In het koninklijk paleis werd een feestmaal aangerecht, en het beste wat 's konings keuken en kelder aanboden werd Gulliver voorgezet. Den geheelen nacht door duurde het feest, en nog dagen lang werden in Lilliput feestelijkheden gehouden.
En daarvoor was reden genoeg, want het bleek, dat Gulliver bijna driekwart van de vijandelijke vloot in één reis had medegenomen.
Ongeveer drie weken na Gulliver's koene daad, die met de vernietiging van de vijandelijke vloot gelijk stond, kwam een gezantschap van Blefoeskoe, om deemoedig den eeuwigen vrede met Lilliput af te smeeken.
| |
| |
De koning van Lilliput benoemde Gulliver tot voorzitter van de commissie voor de vredesonderhandelingen, een eerbewijs, waarover de ministers van Lilliput zeer ijverzuchtig waren.
Gulliver stelde geen harde voorwaarden, doch zeer rechtvaardige, die een duurzamen vrede konden waarborgen, en die door het gezantschap van Blefoeskoe, dat zeer harde voorwaarden had verwacht, gaarne werden aangenomen.
Bij den koning van Lilliput en den staatsraad moest Gulliver daarentegen voor het doorzetten van de door hem opgemaakte vredesvoorwaarden heel wat bezwaren overwinnen. Allen schenen geheel en al te vergeten, dat zij de gelukkige wending uitsluitend aan Gulliver te danken hadden. De koning achtte de voorwaarden veel te mild; hij en zijn staatsraad hadden het liefst de geheele vernietiging van de vijandelijke macht gezien. Maar daartegen verzette Gulliver zich krachtig, en toen dat niet baten kon, betoogde hij, dat hij, bij het uitbreken van een tweeden oorlog, dien de bewoners van Blefoeskoe noodzakelijk uit wanhoop zouden beginnen, de Lilliputters niet zou helpen, zoo de koning bleef weigeren de door hem opgestelde vredesvoorwaarden volledig goed te keuren.
Hoewel tegenstrevend, moest toen de koning wel toegeven; maar van dat oogenblik af was Gulliver niet langer zijn gunsteling, al liet hij dit door niets blijken.
Zoo werd, na langdurige onderhandelingen, de wapenstilstand gesloten, en de gezanten van Blefoeskoe maakten zich gereed om naar hun vaderland terug te keeren, ten einde het gesloten vredesverdrag te laten onderteekenen. Maar vóór hun vertrek brachten zij Gulliver een bezoek, om hem dank te zeggen voor de belangrijke diensten, die hij tijdens de onderhandelingen hun en hun keizer had bewezen, om een eervollen vrede te verkrijgen; zij deelden hem mede, van hun keizer de opdracht te hebben, hem te verzoeken Blefoeskoe met zijn bezoek te willen vereeren. Gaarne stemde Gulliver daarin toe; hij wenschte niets liever dan land en menschen van Blefoeskoe ook te leeren
| |
| |
kennen. Het gezantschap nam toen hartelijk afscheid van Gulliver.
Op de eerstvolgende audientie, die hij bij den koning van Lilliput had, droeg Gulliver zijn verzoek voor, om Blefoeskoe te mogen bezoeken. Op zeer koelen toon gaf de koning de vergunning, voor een nader te bepalen tijd; en toen Gulliver verzocht, den dag voor dat bezoek te willen vaststellen, kreeg hij geen antwoord.
Op een avond was Gulliver juist ingeslapen, toen hij door het
geroep van honderden Lilliputters weder wakker werd. Hij hoorde een onophoudelijk roepen: 'Buglum,' dat is 'Brand!'
Gulliver meende aanvankelijk, dat zijn eigen huis in brand stond; hij stond snel op en ging naar buiten. Maar weldra zag hij, dat de brand in het paleis van den koning was uitgebroken; een dikke rook hing over de residentie, en hoog sloegen de roode vlammen daarboven uit. En iedereen liep in de richting van het koninklijk paleis.
Snel liep Gulliver naar het strand, vulde een zijner schoenen
| |
| |
met water, keerde toen naar het paleis terug en goot den geheelen inhoud van zijn schoen in de vlammen. Deze manier van blusschen was afdoende om den brand onmiddellijk te doen eindigen; en tevreden over zichzelf keerde Gulliver naar zijn woning terug en legde zich weder te rusten.
Maar het noodlot naderde reeds!
De minister van financiën, wien Gulliver allang een doorn in het oog was, omdat zijn levensonderhoud zooveel geld kostte, had bij de jongste audientie met een soort leedvermaak gemerkt, dat de koning op minder vriendschappelijken toon over Gulliver gesproken had. Hij maakte nu van de gelegenheid gebruik om Gulliver een hak te zetten; hij wees er den koning op, dat de schade, door de reusachtige overstrooming veroorzaakt, veel erger was dan die, welke ooit door den brand had kunnen ontstaan; en meteen nam hij de kans waar om eens te doen uitkomen, dat zoo Gulliver nog lang in het land bleef, de staatsfinanciën leelijk in de war zouden raken, daar voor het levensonderhoud van dien reus ontzettende bedragen noodig waren.
De koning riep den geheimen raad bijeen, waarvan Gulliver als groot-admiraal ook deel uitmaakte, maar zonder dezen daarvan kennis te geven; en in de vergadering van den raad liet de koning den minister van financiën zijn klachten herhalen tegen Gulliver, wegens het benadeelen der staatsfinanciën.
Bovendien werd er een aanklacht van den admiraal der vereenigde vloot van Lilliput tegen Gulliver behandeld: de admiraal meende, dat na de wegneming van een deel der vloot van Blefoeskoe het beslist de taak van den groot-admiraal - dat was Gulliver - was geweest, de rest der vloot van Blefoeskoe in de haven te gaan opzoeken en te vernietigen. Dit nu had Gulliver, als groot-admiraal, nagelaten, waardoor hij zich aan hoogverraad had schuldig gemaakt.
Voorts werd Gulliver verweten, de gezanten van Blefoeskoe openlijk en in het geheim, tijdens den geheelen duur der vredes- | |
| |
onderhandelingen, ondersteund te hebben, wat niet anders dan landverraad kon genoemd worden. En eindelijk werd het vermoeden uitgesproken, dat Gulliver alleen vergunning had gevraagd naar Blefoeskoe te gaan, om daar den keizer op te zetten en tot een nieuwen oorlog aan te moedigen, waarbij Gulliver dien keizer zijn steun zou beloven tegen Lilliput.
Het doel, dat Gulliver met al zijn handelingen scheen na te jagen, kon geen ander zijn dan den koning, die hem steeds met groote genade en welwillendheid had behandeld, van den troon te stooten en zichzelf tot alleenheerscher van het land uit te roepen.
De koning hoorde dit alles aan, en hoewel hij aan al deze beschuldigingen geen gehoor gaf, en integendeel wees op den belangrijken dienst, dien Gulliver door zijn moedige daad aan het land bewezen had, iets bleef van dit alles wel hangen.
Slechts de minister van het koninklijke huis noemde de andere ministers 'ondankbaren' en hield een lofrede op Gulliver en zijn daden; hij stelde voor, dat Gulliver in de zitting zou worden ontboden, om zich te kunnen verdedigen.
Maar het baatte niet veel.
De andere ministers schenen over het geval reeds eenstemmig te zijn, en zoo werd Gulliver, zonder dat hij zelfs gehoord was, door het hooggerechtshof als landverrader veroordeeld tot het verlies van zijn beide oogen. Besloten werd, dit vonnis uit te voeren als Gulliver sliep; door daarvoor aangewezen oogartsen zouden hem dan de oogen met gloeiende lanspunten worden uitgebrand.
De koning deed niets om de uitvoering van dit vonnis tegen te gaan.
Slechts de minister van het koninklijk huis meende aan zijn vriendschap voor Gulliver verplicht te zijn, dezen te waarschuwen voor het gevaar, dat hem dreigde, nog vóór de koning het vonnis onderteekend had.
Snel had Gulliver zijn besluit genomen.
| |
| |
Woedend over de ondankbaarheid van den koning en diens raadslieden, wilde hij in zijn eerste opwelling de geheele stad met den aardbodem gelijk maken, doch bij nader overleg zag hij in, dat hij daardoor onschuldigen met de schuldigen zou straffen. Hij nam toen het besluit, de zaak het eenvoudigst op te lossen, door het land te verlaten.
Het was laat in den avond, toen de vertrouwde bode van den minister van het koninklijk huis Gulliver de tijding had gebracht, welk gevaar hem boven het hoofd hing; nadat de boodschapper vertrokken was, pakte Gulliver alles wat hij nog bezat bijeen, en ging hij geheel gekleed slapen, nadat hij vooraf den toegang van zijn huis goed gesloten en gegrendeld had. Toen de dag begon aan te breken, stond hij op, pakte zijn beddegoed bijeen, nam zijn bezittingen op en begaf zich naar het strand. Daar nam hij het grootste der voor anker liggende oorlogsschepen - het was een der schepen, die hij zelf uit Blefoeskoe had gehaald, - bond een touw aan het voorschip vast, lichtte de ankers en, na zijn bagage op het schip te hebben gelegd, begaf hij zich te water, het schip achter zich aan trekkende. Zoo zwom hij in de richting van de haven van Blefoeskoe, en nog voor de havenwacht alarm kon maken, was Gulliver in den ochtendnevel verdwenen.
Zonder ongevallen kwam hij in de haven van Blefoeskoe aan.
Hier heerschte bij zijn aankomst algemeene vreugde. Het was in het geheele land bekend, welke groote diensten Gulliver aan den keizer van Blefoeskoe had bewezen bij het sluiten van den vrede. Toen Gulliver aan land gekomen was, verzocht hij, den keizer zijn komst te willen melden, wat onmiddellijk geschiedde. Ongeveer een uur later kreeg Gulliver bericht, dat Z.M., omgeven door de geheele keizerlijke familie en alle hooge ambtenaren van het rijk, bereid was hem op een groot veld ten noorden van de stad te ontvangen.
Dadelijk begaf Gulliver zich daarheen. Toen hij aankwam, steeg de keizer van zijn paard en verliet de keizerin, gevolgd
| |
| |
door haar hofdames, het met acht paarden bespannen rijtuig. Gulliver legde zich neder, om de handen der keizerin te kussen, en verzekerde den keizer, dat het reeds lang zijn innigste wensch was geweest, dit mooie land te leeren kennen; hij verzweeg den keizer niet, dat hij niet voor enkele dagen een bezoek kwam brengen, maar dat hij gevlucht was, wijl hem in Lilliput, als dank voor de hulp die hij den koning verleend had, levensgevaar dreigde. Hij riep daarom de bescherming van den keizer van Blefoeskoe in.
Gaarne beloofde de keizer hem te zullen beschermen en heette hem hartelijk welkom in zijn rijk. Hij gaf bevelen, om alles voor de huisvesting van Gulliver in orde te brengen, vergunde Gulliver, om het geheele land naar hartelust te doorkruisen, en verzocht hem slechts, bij zijn wandelingen de te veld staande gewassen te ontzien en op te passen, dat geen zijner onderdanen benadeeld werd. Aan de keizerlijke keukens werd opgedragen voor Gulliver's levensmiddelen zorg te dragen.
Gulliver vond, dat de bewoners van Blefoeskoe, in vergelijking met de Lilliputters, wat grooter en steviger waren.
Dag aan dag doorkruiste Gulliver nu het eiland Blefoeskoe, doch het liefst hield hij zich op aan het strand der zee, steeds hopend, dat hij in de verte een voorbijvarend schip zou kunnen ontdekken. Maar tevergeefs.
Op zekeren nacht brak boven het eiland een heftige storm los. Toen Gulliver den volgenden morgen op de oostkust van het eiland wandelde, zag hij niet ver van de kust in de golven een groote, omgeslagen boot van Europeesch model drijven, die vermoedelijk gedurende den storm was losgeraakt. Zonder aarzelen stortte Gulliver zich in de golven, zwom met moeite naar de boot, en bracht deze behouden aan land, waar hij haar geheel op het strand trok.
Dankbaar knielde Gulliver neder en bad; want thans kwam de hoop bij hem op, dat hij het eiland weder zou kunnen verlaten en de zijnen terugzien. Verheugd begaf hij zich naar de
| |
| |
stad, verzocht een audientie bij den keizer, en verhaalde dezen zijn plan. Hij smeekte hem, driehonderd zijner bekwaamste scheepstimmerlieden tot zijn beschikking te willen stellen, om met hun hulp de gevonden boot weder zeewaardig te kunnen maken. Hij wilde in de gevonden boot Blefoeskoe op goed geluk verlaten, om te zien of hij in de open zee ergens een Oostinjevaarder zou kunnen ontdekken.
Met ingenomenheid zeide de keizer van Blefoeskoe zijn hulp toe en gaf hij bevel de driehonderd timmerlieden ter beschikking van Gulliver te stellen; want ook zijn minister van financiën had hem reeds voorgehouden, dat een langdurig verblijf van Gulliver niet alleen noodlottig zou worden voor de staatsfinanciën, maar dat ook een algemeene prijsverhooging van de levensmiddelen niet kon uitblijven. De keizer ging zelf naar de plaats, waar de boot gevonden was; en algemeen verbaasde men zich over den omvang van dat vaartuig, waarin Gulliver niet alleen kon zitten, maar ook staan en loopen kon, zonder dat de boot kantelde.
Dag en nacht liet Gulliver arbeiden aan het opknappen van de boot, totdat deze geheel dicht was; en zoodra die arbeid afgeloopen was, begon hij aan het approviandeeren van het vaartuig.
Inmiddels waren gezanten van Lilliput in Blefoeskoe gekomen, met het koninklijk bevel aan Gulliver, onmiddellijk naar Lilliput terug te keeren, daar zijn verloftijd reeds lang voorbij was; zoo hij het niet deed, zou hij als landverrader worden beschouwd, van zijn rang als groot-admiraal en Nardac vervallen worden verklaard, en naar de landswet ter dood worden veroordeeld.
De gezanten hadden bovendien de opdracht, den keizer van Blefoeskoe mede te deelen, dat de koning van Lilliput van zijn keizerlijken broeder, in het belang van den vrede en de vriendschap tusschen de beide rijken, verwachtte, dat hij, zoo de reus Gulliver niet vrijwillig wilde terugkeeren, dezen aan handen en voeten geboeid en op een groot vlot geladen, naar Lilliput
| |
| |
zou doen overbrengen, opdat hij daar zijn straf als landverrader zou ondergaan.
Drie dagen lang beraadslaagde de keizer van Blefoeskoe met zijn generale raden, wat hem in dit geval te doen stond. Toen gaf hij den gezanten van den koning van Lilliput na rijp beraad het bescheid: dat hij het aan de Lilliputters overliet, Gulliver tot den terugkeer te bewegen, daar het hem, zooals de Lilliputters uit eigen ervaring weten konden, aan de macht ontbrak den reus tegen diens wil te boeien.
Bovendien had Gulliver in de laatste dagen een groot schip gebouwd, waarmede hij naar verre landen wilde reizen; de keizer kon hem dit onmogelijk beletten, daar Gulliver niet tot zijn onderdanen behoorde.
Met dit antwoord liet de koning de gezanten naar Lilliput terugkeeren.
Gulliver liet den keizer van Blefoeskoe zijn dank overbrengen voor de genomen beslissing en hem mededeelen, dat hij om iedere onaangenaamheid voor Blefoeskoe te voorkomen, dadelijk bereid was te vertrekken, en slechts wachtte op de keizerlijke machtiging daartoe.
Die machtiging werd onmiddellijk gegeven.
De keizer kwam met zijn geheele familie en zijn gevolg aan de plaats van afvaart, en Gulliver knielde nog eens neer, om van den keizer afscheid te nemen. Deze liet den reus vijftig beurzen, ieder met tweehonderd goudstukken gevuld, en zijn portret, levensgroot geschilderd, als afscheidsgroet overhandigen. Bovendien kreeg Gulliver het vleesch van honderd ossen, driehonderd schapen, honderd vaten water en vijftig vaten wijn aan boord; benevens zes levende koeien, twee stieren, zes levende schapen en zes bokken, een aanzienlijke hoeveelheid hooi en een zak graan.
Om tien uur des morgens zeilde Gulliver, na hartelijk afscheid te hebben genomen, en onder het gejuich der toegestroomde menigte, weg, koers zettend in noordelijke richting. De wind,
| |
| |
| |
| |
die uit het zuidoosten woei, dreef zijn bootje snel voort, en spoedig was het strand van Blefoeskoe aan zijn blikken onttrokken.
Den heelen dag zeilde Gulliver voort; tegen den avond haalde hij het zeil in, legde zich op den bodem van de boot neer en sliep weldra vast van vermoeienis en uitputting.
Toen hij ontwaakte brak juist in het oosten de dag aan.
Snel zette hij zijn zeil weder op, en hervatte bij kalme zee zijn tocht in noordelijke richting. Nergens was echter een schip te ontdekken.
Om drie uur in den namiddag zag hij door zijn verrekijker voor zich uit een zeilschip, dat in zuidwestelijke richting voer; nadat hij langen tijd tevergeefs gepoogd had de aandacht te trekken, schenen zijn signalen eindelijk opgemerkt te worden. Op het schip werd een groote vlag geheschen, die Gulliver echter door den afstand nog niet kon herkennen, en een kanonschot afgevuurd. Toen wendde het schip zijn steven, en zette het koers naar Gulliver's boot.
Gulliver meende, dat zijn hart van blijdschap zou bersten, toen hij het schip zag naderen en daarop de Engelsche vlag, de vlag van zijn vaderland, herkende. Zoodra hij langs 't schip kon komen, legde hij zijn boot vast en klom hij met zijn heele lading aan boord.
Hij was nu aan boord van een Engelschen koopvaarder, die van China door het noordelijk deel der Stille Zuidzee naar Engeland terugkeerde. Het was een mooi, snelvarend schip, dat onder bevel stond van een uitstekend zeeman, kapitein Riddel, die niet weinig verbaasd was, in deze weinig bezochte wateren een landsman aan te treffen, die eenzaam in een bootje ronddreef.
Nadat Gulliver zich wat hersteld had, vertelde hij zijn ervaringen; de kapitein meende aanvankelijk, dat hij door de doorgestane gevaren zijn verstand verloren had. Maar toen Gulliver, om zijn verhaal te bevestigen, uit een kleine kist de levende
| |
| |
koeien, stieren, schapen en bokken, allen in miniatuur-formaat, te voorschijn haalde, en ze voor den kapitein op de kajuitstafel plaatste, waar zij rondliepen en van het hun voorgehouden hooi aten - moest de kapitein hem wel gelooven.
Ook toonde Gulliver den kapitein het goudgeld, dat de keizer van Blefoeskoe hem gegeven had, en het portret van dien keizer. Na deze bewijsstukken was natuurlijk aan de waarheid van Gulliver's verhaal niet meer te twijfelen.
De thuisreis verliep gunstig. Met goeden wind zeilde het schip langs Madagascar, en spoedig kwam de Kaap de Goede Hoop in 't gezicht. Daar werd versch water ingenomen, en zoo werd de reis naar het vaderland voortgezet.
Op den 2en April 1702 kwam Bristol in het gezicht en korten tijd daarna lag Gulliver, na een driejarige afwezigheid, in de armen zijner vrouw, die hem al dood gewaand had.
Het meegebrachte vee uit Blefoeskoe plaatste Gulliver op een weitje in zijn tuin, en liet het voor geld zien, waardoor hij een aanzienlijk vermogen verkreeg. Hij had daarvan rustig en onbezorgd in Engeland kunnen leven. Maar gewoon aan het zwerven kon hij het aan den vasten wal niet uithouden. En zoo besloot hij, om als scheepsdokter met den beroemden kapitein Nikolaas een reis om de wereld te maken.
|
|