| |
Hoofdstuk II.
Gulliver's onderhoud met den koning van Lilliput, en hoe het verder met hem ging.
Terwijl Gulliver daar stond rond te kijken, reed de koning op een prachtig opgetuigd paard om hem heen, en nam hem nauwkeurig op. Doch toen Gulliver plotseling een onverwachte beweging maakte, begon het paard door dien ongewonen menschenberg verschrikt, te steigeren, zoodat de koning gevaar liep door een val onder het paard te raken. Gulliver had gelegenheid op te merken, hoe uitstekend de koning bereden was; ondanks de dolle sprongen van het paard bleef hij vast in den zadel, totdat eenige officieren uit zijn gevolg kwamen toesnellen en hem hielpen afstijgen.
De koning beval toen aan zijn koks en keldermeesters den gevangene Gulliver eten en drinken te brengen; zijn afgezant had hem reeds medegedeeld, welke ongelooflijke hoeveelheden voedsel de reus in staat was te verslinden.
Twintig karren met vleesch en tien vaten wijn werden aangevoerd, en tot groote verbazing van den koning had Gulliver die in korten tijd geledigd.
De koningin, in een prachtig kleed met edele steenen bezaaid,
| |
| |
en de jonge prinsen en prinsessen met hun gevolg, zaten op eenigen afstand op stoelen, terwijl de koning de eet- en drinkkunst van den reus staande gadesloeg. Toen Gulliver alles had opgegeten en opgedronken, beval de koning, die nu wel van de onschadelijkheid van den gevangene overtuigd was, hem door teekens zich in het gras neer te leggen, opdat hij hem beter zou kunnen opnemen.
Gulliver legde zich, aan dit bevel gehoorzamend, neder, om van zijn kant den koning ook wat nauwkeuriger
te kunnen bekijken; de koning stond ongeveer een meter van Gulliver's gezicht. Z.M. was zoo wat een vingerbreedte grooter dan de heeren van zijn hofhouding; zijn trekken waren mannelijk en flink, zijn oog stond helder en zijn houding was majestueus. Elk zijner bewegingen was vol waardigheid; hij scheen de eerste jeugd reeds eenigen tijd achter zich te hebben. Zijn kleeding was eenvoudig van snit, maar uit de kostbaarste stoffen vervaardigd.
Op het hoofd droeg hij een lichten gouden helm, met juweelen versierd, waarop een prachtige pluim van veelkleurige veeren wapperde. In de hand droeg hij zijn ontbloot zwaard, welks
| |
[pagina t.o. 16]
[p. t.o. 16] | |
| |
| |
lemmet rijk versierd was; het gevest was, evenals de scheede, met diamanten ingelegd.
De koning sprak Gulliver eenige woorden toe, die deze echter niet verstond; de stem van den koning was wel ietwat schel, maar wat hij zeide, was duidelijk te hooren. Gulliver, die de hooge eer, door den koning toegesproken te worden, op prijs wist te stellen, deed zijn best de welwillendheid van den vorst te beantwoorden. Hij poogde dit te doen in het hollandsch, in het duitsch, in het engelsch, in het grieksch, in het latijn, in het fransch, in het spaansch, in het italiaansch, en zelfs in het arabisch; maar tevergeefs. Het onderhoud, dat derhalve tot teekens moest beperkt blijven, werd dan ook spoedig afgebroken.
Ongeveer twee uren bleef het hof bij den gevangen reus; toen gingen allen weder naar de stad. Vooraf had de koning last gegeven, dat een sterke wacht Gulliver voor overlast van nieuwsgierigen zou bewaren. Maar nauwelijks was het hof weg, of in dichte drommen drong het volk op, om het reuzenwonder aan te gapen. Enkele omstanders waren zoo onhebbelijk met pijlen op Gulliver te schieten, toen deze vreedzaam op het grasveld voor zijn verblijf zat, en het gedrang der kleine wezentjes om hem heen bekeek. Toen dit aan den wachthebbenden officier werd medegedeeld, gaf deze bevel zes der boosdoeners te arresteeren, ze te boeien en aan Gulliver uit te leveren. Hij nam de zes mannetjes tegelijk in zijn rechterhand, stak er vijf in den zak van zijn jas, waarin zij voor de buitenwereld spoorloos verdwenen, en deed alsof hij den zesde met huid en haar wilde verslinden. De arme kerel schreeuwde uit alle macht, en zelfs de wachthebbende officier werd benauwd voor het leven van zijn landsman, vooral toen hij zag, dat Gulliver een groot mes uit zijn zak haalde en deed, alsof hij daarmede den gevangene wilde slachten.
Maar die vrees verdween geheel en al, toen Gulliver, in plaats van hem te dooden, voorzichtig de boeien van den
| |
| |
kleinen man doorsneed, hem zacht op den grond zette en vrij liet loopen.
Wat maakte de kleine kerel beenen!
Gulliver haalde nu ook de andere vijf, een voor een, uit zijn jaszak, sneed hunne boeien door, plaatste ze op den grond en liet ze weggaan, zonder ze een haar gekrenkt te hebben.
De aanvankelijk bevreesde toeschouwers waren over deze vriendelijke handelwijze van Gulliver opgetogen, en juichten den reus luide toe, terwijl zij de hard wegloopende zandhazen hartelijk uitlachten.
Het werd avond en Gulliver wilde naar bed; maar het was onmogelijk een bed te krijgen, waarin hij kon liggen, zoodat hij ongeveer veertien dagen lang op den vloer van zijn huis moest slapen op gedroogd zeegras. Dekens, die groot genoeg waren, bestonden ook niet; de koning liet daarom een paar vloerkleeden uit het koninklijk paleis naar Gulliver's verblijf brengen. Tevens gaf de koning bevel een ledikant te bouwen, waarin Gulliver zou kunnen slapen. Alle schrijnwerkers der residentie en eenige timmerlieden werden aan het werk gezet om een bed te maken, dat ongeveer de ruimte van zeshonderd gewone Lilliputtersche bedden innam. Ook werden daarbij behoorende kussens, lakens, dekens en matrassen vervaardigd; de kussens met veeren te vullen was onmogelijk, want zooveel veeren waren in Lilliput niet te krijgen, zoodat de kussens met schapenwol, de matrassen met zeegras moesten gevuld worden. Het was een zwaar werk en eischte veel geduld, voor dat alles goed in elkaar sloot, en het ledikant stevig genoeg was om Gulliver te kunnen dragen; tweemaal was het, toen hij het eens probeeren wilde, in elkaar gezakt. Maar eindelijk was alles klaar. De koning, die zich steeds van den gang der werkzaamheden op de hoogte liet houden, kwam zich persoonlijk overtuigen van de bruikbaarheid. Gulliver had toen gelegenheid den koning dank te zeggen voor zijn vriendelijke zorgen.
Inmiddels was het bericht van de aankomst van den Mensch- | |
| |
berg in geheel het koninkrijk bekend geworden, en van heinde en ver stroomden dagelijks arm en rijk, groot en klein, toe, om den reus in zijn woning te zien.
In het paleis werd geregeld ministerraad gehouden, onder leiding van den koning, om te beraadslagen wat met den gevangene gebeuren moest; want steeds bleef men vreezen, dat Gulliver op een goeden dag zijn boeien zou verbreken, en allen zou doodslaan; of ook, naar de minister van landbouw voorzag, dat hij zoo veel zou eten, dat een algemeene hongersnood in het rijk er het gevolg van zou wezen.
Dat Gulliver steeds meer in aanzien steeg bij den koning, was velen ook een doorn in 't oog, zoodat een aantal Lilliputters ijverig er voor werkten hem uit den weg te ruimen door vergif, of door hem geen levensmiddelen meer te leveren, zoodat hij zou moeten verhongeren. Maar de koning, die steeds meer van Gulliver begon te houden, wilde daarvan niets weten. Het eerste denkbeeld beschouwde hij eenvoudig als een moord, waartoe hij nooit zou medewerken; en hij vestigde ook de aandacht er op, dat, zoo men Gulliver wilde doen verhongeren, deze in zijn doodstrijd wel eens zijn boeien zou kunnen verbreken, en nemen wat hij noodig had. Hij gaf integendeel bevel, Gulliver's huis goed te bewaken, opdat hem niets zou kunnen geschieden. En hij wees op het gevaar, dat zou ontstaan, door het vergaan van zulk een reusachtig lichaam, voor de gezondheid van de bewoners der hoofdstad; hij voorspelde, dat dan de pest zou uitbreken, en dat het daarom alleen reeds raadzaam was Gulliver goed te behandelen.
Eenige ministers deelden in deze meening des konings. En zoo werd bevolen, dat alle dorpen, in den omtrek van vierhonderd meter gelegen, om beurten zorgen moesten voor de levering van zes ossen, veertig schapen, twee kalven en andere levensmiddelen voor Gulliver's onderhoud, en voor de noodige dranken.
Driehonderd koks werden aangewezen om die levensmiddelen in kleine, bij Gulliver's woning gebouwde hutten, gereed te
| |
| |
maken. Alle noodige kruiderijen, zout en gebak werden rechtstreeks uit de hofkeuken geleverd.
Iedere kok moest dagelijks voor Gulliver twee gerechten gereed maken.
Daar de kleeren van Gulliver bij de schipbreuk veel hadden geleden, liet de koning door honderdvijftig der beste kleermakers een pak voor Gulliver maken naar de mode van het land.
De maat van dat pak werd zoo genomen, dat een der hofkleermakers van den koning bij Gulliver's hals stond, en een andere op zijn knie plaats nam. Beiden hielden een koord strak vast, en een derde bepaalde met een maatstok de lengte van dit koord. Op die wijze werd de lengte van den rok, de lichaamsomvang van Gulliver en de lengte van zijn beenen gemeten. Overigens werd de maat van Gulliver's duim genomen. Meer maten behoefden niet te worden genomen, want alle andere afmetingen werden op eenvoudige wijze berekend.
Bij de Lilliputters gold namelijk als vaststaande, dat bij een normaal gebouwd man tweemaal de omvang van den rechterduim gelijk is aan dien van den pols, dat tweemaal de omvang van den pols die van den hals, tweemaal die van den hals die van de heupen is enzoovoort.... En opmerkelijk is het, dat de op deze wijze voor Gulliver vervaardigde kleeren hem beter zaten dan die door de kleermakers in zijn vaderland gemaakt waren.
De koning had bovendien aan zes der beroemdste taalgeleerden van zijn land bevolen Gulliver onderricht te geven in de landstaal; want het was 's konings vurigste wensch zich met Gulliver zelf te kunnen onderhouden en van hem nauwkeurige berichten te ontvangen over het land, waaruit hij afkomstig was, over de zeden, gebruiken en instellingen van dat land, en vooral over de belangrijke vraag, of er nog veel menschen van zijn lichaamsgrootte op de aarde waren.
Na ongeveer drie weken had Gulliver, die zich elken dag vlijtig oefende, het zoover gebracht in de kennis van de lands- | |
| |
taal, dat hij met den koning een gesprek kon voeren, zonder dat het noodig was zich van teekens te bedienen. Stof tot gesprekken was er genoeg, want ook Gulliver wilde veel weten over land en volk van Lilliput, zoodat de koning en Gulliver uren lang met elkander zaten te praten.
Op zekeren dag was de koning zeer goed gemutst en stond hij Gulliver toe hem een gunst te verzoeken. Zonder aarzelen verzocht Gulliver, dat de koning hem de vrijheid van beweging mocht teruggeven, en hem toestaan in vrede naar zijn eigen land terug te keeren.
De koning schrikte hiervan. Hij antwoordde, zulk een ondankbaren wensch niet verwacht te hebben, en meende dien zonder advies van den geheimen staatsraad niet te mogen inwilligen, vooral niet in aanmerking nemende den gespannen politieken toestand, waarin het rijk zich in den jongsten tijd bevond. In de jongste zitting van den ministerraad was zelfs, zij het ook niet met toestemming van den koning, besloten de kleeren van Gulliver nauwkeurig te doorzoeken, daar hij wellicht wapenen bij zich kon hebben, die, zoo ze in verhouding stonden tot zijn lichaamsgrootte, zeer gevaarlijk konden zijn.
Gulliver zag in, dat het tijdstip niet gunstig was om zijn bevrijding te verwerven; hij besloot daarom geduld te hebben en een beteren tijd af te wachten. Hij verklaarde zich bovendien bereid, zich tegen de uitvoering van den maatregel, door den ministerraad bevolen, niet te zullen verzetten.
Twee koninklijke ambtenaren werden derhalve met het doorzoeken van Gulliver's zakken belast, en deze was hen daarbij zeer behulpzaam. Hij stopte namelijk de ambtenaren in zijn zakken, zoodat zij er rustig in konden rondsnuffelen en haalde de bijzonder zware voorwerpen er voor hen uit.
De ambtenaren hadden het bevel een omstandig rapport op te zetten van hun bevinding, en dientengevolge deelden zij den koning breedvoerig mede wat voor zeldzame dingen de zakken van den Menschberg wel bevatten. In dat rapport was vermeld:
| |
| |
Een groot, ruw vloerkleed, groot genoeg om voor de grootste ontvangkamer in het koninklijk slot te dienen. (Dat was Gulliver's zakdoek.)
Een groote zilveren kist, met een deksel van hetzelfde metaal, zoo zwaar, dat de ambtenaren haar niet konden opbeuren. De reus had de kist op hun verzoek dadelijk geopend; er zat een
bruine stof in, welks geur een prikkeling in den neus veroorzaakte en aanleiding gaf tot herhaald fniezen. (Dat was Gulliver's snuifdoos.)
In den rechtervestzak van den reus zat een verbazend groote berg wit papier, met zware figuren bedekt en met een stevig koord er om. (Dat was Gulliver's aanteekenboekje.)
In den linkervestzak zat een zeer eigenaardige machine, die aan een ketting vastgelegd was. De machine was voor de eene helft met zilver, voor de andere met een doorschijnende stof bedekt, waaronder zich zonderlinge figuren vertoonden. De
| |
| |
machine maakte vanzelf een doordringend geluid, dat al maar door klonk als het hameren op een aambeeld: tik-tak-tik....
Aanvankelijk waren de ambtenaren niet zeker of dit niet een onbekend dier kon zijn; maar Gulliver verzekerde hen, dat het geen levend wezen was, doch een machine. Het scheen overigens een zeer gevaarlijk werktuig te zijn, want Gulliver ging er zeer voorzichtig mee om. (Dat was Gulliver's horloge.)
In den linkerbroekzak zat een net, zoo groot, wellicht grooter dan de grootste vischnetten. Dit net bevatte een aantal massieve stukken geel metaal, die van onmetelijke waarde moesten zijn. (De beurs van Gulliver met gouden tientjes.)
In den gordel van Gulliver zat een zwaard, vijfmaal langer dan een man; en aan dien gordel hing een zak, die in twee deelen verdeeld was. In het eene deel waren reusachtige ballen van zwaar metaal, en het andere was een zwarte korrelige stof, waarvan Gulliver zeide, dat zij gemakkelijk kon ontploffen, zoodat er zeer voorzichtig mee moest worden omgegaan, en er vooral geen vuur in de nabijheid mocht komen. (Dat waren de dolk, het kruit en de kogeltasch van Gulliver.)
Bovendien bezat de reus een paar schrikkelijk lange pilaren, die door een stuk hout met elkaar verbonden waren; dit was een werktuig, dat zeer gevaarlijk moest zijn, zooals de man zelf verklaard had. (Dat was Gulliver's pistool.)
De koning gaf bevel, dat de beide laatstgenoemde voorwerpen, de tasch en het pistool, dadelijk aan Gulliver moesten worden ontnomen en opgeborgen in de koninklijke schatkamer; in een verzegeld schrijven werd Gulliver verzekerd, dat hij die voorwerpen zou terugkrijgen, wanneer hij ooit het land zou verlaten.
Gaarne had de koning Gulliver ook de eigenaardige, tik-takzeggende machine afgenomen, maar daar die aan een ketting lag, vertrouwde hij de zaak niet goed, en liet haar maar liever onder beheer van Gulliver. Maar de koning wilde wel weten, waarvoor al die zonderlinge voorwerpen dienden, en Gulliver moest hem dat haarfijn in bizonderheden mededeelen. En daarbij
| |
| |
bewonderde hij vooral de inrichting van Gulliver's horloge, voornamelijk het tikken ervan en de beweging der wijzers.
De kogeltasch en het pistool werden in de koninklijke schatkamer gebracht, nadat er, wegens het groote gevaar, een afzonderlijke afdeeling voor gebouwd was, waarvan de koning den sleutel steeds bij zich droeg.
Gulliver leerde zich steeds meer in zijn toestand schikken, en mettertijd werden ook de Lilliputters toeschietelijker; zij waren niet meer bang voor hem en gingen met hem om, als met een der hunnen. Zelfs de paarden van de troepen, van de officieren en van de koninklijke rijtuigen, legden hun schuwheid af en kwamen tot vlak bij Gulliver's voeten.
Er werden in die dagen groote legeroefeningen gehouden in de nabijheid der residentie. Dagelijks kon Gulliver infanterie, cavalerie en artillerie zien voorbijtrekken, en dagelijks reed de koning zelf uit, om de oefeningen der troepen bij te wonen. Op een dier oefeningsdagen reed de koning weder langs Gulliver, en sprak toen den wensch uit, dat hij zich als de Kolossus zou opstellen, wijdbeens, opdat het geheele leger door die levende poort zou kunnen marcheeren en zoo de stad binnenrukken. Gaarne verklaarde Gulliver zich daartoe bereid. Het geval was spoedig in de stad bekend en allen, groot en klein, stroomden naar buiten, om dien optocht te aanschouwen.
De koning had den commandeerenden generaal bevel gegeven alle troepen in orde van parade te doen opstellen, en ze dan onder Gulliver's beenen te laten doormarcheeren. Naast Gulliver te paard gezeten, zou de koning dan de troepen laten defileeren. En niet minder dan drie duizend man infanterie, drie duizend man cavallerie en duizend man artillerie met de kanonnen trokken onder Gulliver heen; de infanterie in gesloten marschkolonne, de cavallerie in draf met vliegende vaandels, de artillerie, de pionniers en de geheele trein van het Lilliputtersche leger. En ten slotte kwam een corps mariniers en matrozen, met tamboers en pijpers.
| |
| |
Het was een grootsch militair schouwspel voor de duizenden Lilliputters, en de koning was hoogelijk verblijd over zijn welgeslaagden inval. Bij wijze van dank voor de gehoorzaamheid van Gulliver, en omdat deze zoo goed had stilgestaan, beval de koning, in overleg met den staatsraad, dat de ketens van de voeten van Gulliver zouden worden losgemaakt, zoodat hij de vrijheid van beweging verkreeg. Gulliver moest echter beloven, dat hij het rijk niet zou verlaten dan met uitdrukkelijke vergunning van den koning, en dat hij slechts zoolang zou uitblijven, als hem voor ieder afzonderlijk geval zou worden toegestaan. Zonder bijzondere vergunning mocht hij niet in de hoofdstad komen; bij zijn wandelingen moest hij zooveel mogelijk op de straatwegen blijven en mocht hij zich niet neerleggen op weiden of graanvelden, en vooral de bosschen niet vernielen. Ook moest hij er zorgvuldig op letten, dat hij niet bij ongeluk een bewoner van het land zou doodtrappen of de gebouwen beschadigen.
Wanneer de koning het noodig achtte een buitengewonen koerier uit te zenden, dan moest Gulliver dien zes dagmarschen ver dragen.
Verder moest Gulliver plechtig beloven, de bondgenoot der Lilliputters te zijn in een mogelijken oorlog tegen hunne vijanden op het naburige eiland Blefoescoe, en moest hij zweren al zijn kennis en bekwaamheid en zijn geheele kracht te zullen aanwenden om de vijandelijke vloot te vernielen. Ook moest hij in den tijd van twee maanden een nauwkeurige kaart van den omtrek van het rijk vervaardigen.
Gulliver had liever gezien, dat de bepaling, volgens welke hij het land der Lilliputters slechts met bijzondere machtiging des konings mocht verlaten, was ingetrokken; hij deed nog een poging om den koning hiertoe te bewegen, maar zonder resultaat. De koning was onverbiddelijk. Derhalve bezwoer en onderteekende Gulliver alle artikelen van het koninklijk besluit, tot groote blijdschap van den koning.
| |
| |
Het document werd daarna in het staatsarchief van het rijk gelegd. De koning had den wensch geuit, zelf bij de onderteekening van het stuk door Gulliver tegenwoordig te zijn. Hiervoor betuigde Gulliver den koning zijn dank, door voor hem neer te knielen; maar de koning beval hem op te staan en zeide te hopen, dat hij in Gulliver een trouwen, nuttigen, gehoorzamen en aanhankelijken dienaar van den staat zou hebben gevonden, die de hem betoonde genade op waardige wijze zou weten te beantwoorden.
Zoo had Gulliver ten minste de vrijheid zich te kunnen bewegen, waarheen hij wilde, en in het geheim hoopte hij, dat, als hij maar eerst van de ketens verlost zou zijn, de gelegenheid zich wel eens zou voordoen, op de eene of andere wijze het land der Lilliputters te kunnen verlaten. Hij rekende er op, dat hij bij zijn wandelingen langs de kust allicht eens een schip zou zien, dat hem mee zou kunnen nemen....
Enkele dagen nadat hij in vrijheid was gesteld, kreeg Gulliver van den koning verlof de hoofdstad en residentie van het rijk, Mildendo genaamd, waarvan hij zoo lang reeds de torens had gezien, te bezoeken. Vooraf was een koninklijk besluit afgekondigd, waarin de bewoners der stad waren uitgenoodigd gedurende het bezoek van den reus zooveel mogelijk in hunne huizen te blijven, opdat geen ongelukken zouden gebeuren. En Gulliver kreeg nogmaals den raad, héél voorzichtig te zijn, niet te hard te stappen, en noch huizen, noch menschen te beschadigen.
Voorzichtigheidshalve trok Gulliver bij dien merkwaardigen tocht door de stad zijn jas uit, en liep hij in zijn hemdsmouwen. Hij was bang, dat hij met de panden van zijn jas eens wat Lilliputters van hun daken zou sleepen.
Want de daken waren vol nieuwsgierigen, en bij menigeen klopte het hart sneller van angst, toen de reus met één stap, over den stadsmuur heen, in de hoofdstraat trad. Toen Gulliver zijn voet op straat zette, trilden de huizen als bij een vreeselijke aardbeving.
| |
| |
| |
| |
Gulliver stapte recht op het koninklijk paleis aan, want hij was zeer nieuwsgierig, hoe dat er wel uit zou zien. Het paleis lag midden in de stad, op de snijding van de beide hoofdstraten. Het was omringd door een twee voet hoogen sterken muur, en was vierkant van vorm. Op afstanden van tien voet waren sterke torens aangebracht; de muren waren met schietgaten voorzien, en overal stonden kanonnen achter de muren voor verdediging.
Het eigenlijke paleis lag midden op een door oude boomen beschaduwd plein. De pracht en de voornaamheid der inrichting waren, zooals Gulliver door een blik door de ramen kon opmerken, bewonderenswaardig. Alles schitterde van goud, zilver en edele steenen. De draperieën en gobelins waren van de zwaarste zijde en de meubelen van het fijnste ceder- en ebbenhout. De vloeren waren bedekt met kostbare tapijten, en duizenden kleinoodiën waren in het paleis bijeengebracht.
De koning stond op een bijzonder hoogen toren van het paleis, van waar hij Gulliver kon begroeten, en hij vroeg hem, hoe de stad hem beviel. Gulliver was verrukt over alles, wat hij gezien had, en dankte den koning hartelijk voor het hem geschonken genoegen. En tevreden keerde hij naar zijn woning buiten de hoofdstad terug.
|
|