| |
| |
| |
De Achtste Vermakelijkheid
De Vrouw in de Kraam.
Hei, courage! Het uur van vreugde is verschenen, want na al het getalm en gewroet is de vrouw eindelijk in de Kraam gekomen. Wel, dat is een vreugde en een Vermakelijkheid die al de andere te boven gaat, want de man is er een gans Kapitaal rijker door geworden.
Wel, wie kent nu de vrolijkheid van deze nieuwe Vader? Och, hij is zo verblijd dat het niet om uit te spreken is. En Jannetje en Trijntje moeten er dadelijk op af om alle familieleden en bekenden zulks aan te dienen, omdat hij meent dat elk daarover zo verblijd en verheugd zal wezen als hij zelf is. Ho, wat is hij bezig! Wat loopt hij ijverig door het huis om nu te ordonneren dat de Kandeelpot gereed gemaakt wordt!
Hoe vermakelijk is het voor hem te zien dat Juffrouw Schikal aan de Vroedmoer de hand biedt, met doekjes te warmen en alle spullen aan te reiken, die oneindig van getal en naam zijn en dat Juffrouw Hantgauw en Juffrouw Moei-aars bijna alle spulletjes overhoop halen quasi om de noodzakelijkheden van het kind bijeen te krijgen, weinig denkend dat het door haar meer gedaan wordt om alle gaten door te zien en het goedje te visiteren en te bekijken, dan uit noodzakelijkheid. En wee de kraamvrouw indien er ergens een Luier, Servet of handdoek gevonden wordt, waar per ongeluk een gaatje of een scheurtje in geraakt is, want elkaar aanstotend en grinnikend zal er de een de vinger in steken en zulks aan de ander vertonen en zij zullen niet nalaten bij de eerste gelegenheid als zij vrijheid hebben hierover een gans gekakel te beginnen en zich in het brede te verwonderen over de achteloosheid en slordigheid van de Kraamvrouw, alsof die een grotere slonsmoer en slechtere huishoudster was dan een van haar. Daar het integendeel bij
| |
| |
haar zo gesteld is dat wie onvoorzien op haar kleerkamer kwam, als haar linnen juist van de was gekomen is, zich zou inbeelden dat hij te Middelburg in de Abdij of in Den Haag in de Ridderzaal was, alwaar de op de vijand veroverde vaandels ten toon hangen, de ene vol gaten, de andere vol scheuren en weer een andere vol vuile vlekken.
Doch onder al deze nauwkeurige visitaties en scherpe doorvorsingen raakt evenwel eindelijk het kind in de luiers. En tot grote vreugde van de Kraamheer, zie, wordt het hem statelijk door de Vroedmoer overgedragen en hoort hij uit haar mond dat gulden woord, het Spreukje van tweehonderd jaren oud: ‘Vader, zie, daar is uw kind, onze lieve Heer geeft er jou veel geluk mee of haalt het vroeg in zijn Rijk.’
O bloed, hoe genoegt hem dat! Wat is dit weer een nieuwe vreugde en Vermakelijkheid! Hoe staat hij nou en kijkt als een Aap met een katje in de arm. O Jemeny, wat is hij mooi opgeschikt!
Wel Vroedmoer, let maar goed op, want deze vreugde heeft zijn hart zo tirannig ingenomen, dat er gewis zo dadelijk een grootse beloning op volgen zal, zo ras hij het kind tweemaal gekust heeft en u weer over geeft. Geen wonder, want indien het een Zoon is, is hij ten minste vierduizend gulden rijker en zijn schoonvader even zoveel armer geworden, hoewel het zelden in de wisselbank op zijn folio daarvoor bijgeschreven wordt.
Nu raken alle spullen wat aan kant, omdat het kind gebakerd is, en de tafel wordt gedekt, tot vreugde van alle wijfjes, die ook, zowel uit nieuwsgierigheid als uit smullust, verlangen om te zien wat er opgediend zal worden. En ik geloof, al had des Prinsen kok het gekookt, er nog altijd een wezen zal die zich beroemen zal dat ze dit veel delicater weet klaar te maken. En als iemand het niet ten volle schijnt te geloven, zal ze dadelijk een Domineesvrouw drie, vier erbij weten te slepen, die haar hierin, boven alle anderen, geprezen hebben. En wie zou het
| |
| |
| |
| |
beter kunnen beoordelen dan die? En zeker, dit is een praat van drie uren, aangezien ieder uit het kookboekje zoveel weet, dat de een voor de ander nauwelijks een beurt kan krijgen.
Maar het is een bijzondere Vermakelijkheid voor de Kraamheer dat die lieve kwebbeltjes nu juist die kokerijen zo zoet en op het hoogst weten te lauderen waar Oesters, Hanekammen, Selderij, Zwezeriken, Kaviaar en dergelijke in komen, omdat ze ondervonden hebben dat die de vriendelijkheid der mannen geweldig veroorzaakt. ‘Ja, ja,’ zegt Juffrouw Luxuria, ‘het doet mijn Man goed en het smaakt mij ook best. En alles wat ik aan mijn Varkentje te kosten leg, krijg ik in mijn kuipje weer.’ Ja, dit praatje wordt de meeste tijd zo ijverig gevoerd en duurt menigmaal zo lang, dat de Kraamvrouw er schier de koorts van krijgt of ten minste van de ene flauwte in de andere valt, omdat in die tijd niemand om haar denkt.
Gelukkig is de man indien hij ooit voor Jan Hen gespeeld heeft en zich met de keuken bemoeid heeft, zodat hij ook af en toe een woord in het Kapittel mag voeren, want anders dient hij de hele tijd verveeld toe te luisteren, hoe ellendig lang die praat ook uitvalt. Doch veel beter gaat het hem af als er, naar tijds gelegenheid, of van de Kraamvrouw of uit het Luiermandje wat gesproken wordt, gelijk zelden nagelaten wordt, want in deze school is hij nu al zo ver geavanceerd, dat hij in dat abc-boek al tot het eind gekomen, ja, al aan de ‘dikke Emdert’ toe is.
Onderwijl probeert Geesjen, zodat ze schier haar zinnen verliest, de Bakermoer op te zoeken, die in een gang op een achterkamer of achter in het Steegje of onder in een Kelder woont en nou juist aan het andere eind van de Stad te zoeken is, bij een ander die ze in de kraam bewaart.
Hier is weer een otter in het bolwerk, want de een wil haar niet missen en de ander moet haar noodzakelijk hebben en ieder meent dat hij er het meeste recht op heeft. En de Baker, ziende dat ze door elk begeerd wordt, meent dat ze zo wijs als een professorsvrouw is, of ten minste als Salomo's kat en dat
| |
| |
niemand haar weerga weet. Maar het duurt weinig dagen of men ziet wel hoe wijs dat Baker is, want wat men doet, het kind wil niet zuigen, ja, wat nog erger is, het krijgt een zware spruw. Och helaas, hier is het spul weer gaande, want Baker is er vies van om de kraamvrouw zelf te zuigen, derhalve dienen hier zuigsters van 4 of 6 stuivers per keer, opgezocht te worden of de borsten blijven ongeredderd en zwellen van het zog. Of door het zuigen krijgt zij zeer pijnlijke kloven in de tepels.
Nu is het echt tijd om de Apotheek overhoop te halen, opdat er zalfjes bereid worden en venkelwater gehaald wordt om het zog te verwekken, de knobbels te verdrijven en vooral hetgeen de kloven zou kunnen genezen. Help nu, Domfine Doctor, want zo lang dit duurt, krijgt de vrouw de koorts en raakt dan wellicht om hals.
Zeker, in deze toestand is ook al Vermaak te vinden, want de vrouw is nu goedkoop te houden. Zij valt nu zo snoeps niet als toen ze zwanger was, hetwelk te allen tijde, maar in deze slechte tijd in het bijzonder, zeer goed van pas komt, want nu is haar niets anders tot nut dan vleesnat, een Krentensopje, Kaneel, Bier-en-broodpapje, gebraden Appeltje of een vers Eitje.
Maar, Kraamheer, je Vermakelijkheid zal dadelijk nog vergroten, want je zult zeer spoedig het bezoek van de ene en de andere Juffrouw krijgen, die je met haar wijsheid assisteren en zeer goed ten beste zullen raden, want weinigen zijn er die niet vlijtig in het Vroedwijfsboek van Doctor Jacob Ruffen hebben gestudeerd, zulks dat er niets kan voorvallen of zij zijn er op voorbereid.
Maar de vrouw van Doctor Spruyt weet vele andere zaken, uitsluitend uit eigen ondervinding. ‘En in deze omstandigheid,’ zegt ze, ‘is er niets beter dan dat men het kind eens klisteerde en, wat de knobbels betreft, dat men die door gedurig strijken uit des Kraamvrouws borsten zag te verdrijven.’ Doch Juffrouw Ratels verhaalt, hoe vreselijk zij in haar kramen met stuwing in de borsten gekweld was geweest, doch dat ze die
| |
| |
altijd had verdreven met een Hoornse wortel, die zij uitgehold had en met de holte, als een hoedje, op de Tepels gezet had. Deze trok alle zog uit, baarde geen pijn en was zonder enig gevaar.
‘Ja,’ zegt Juffrouw Praats, ‘ik geloof wel, Juffrouw, dat dat goed is, maar hier zijn zwakke tepels en daar beginnen kloven in te komen. Hier dient men in het bijzonder op te werken. Derhalve zou ik de tepels met wat Brandewijn zien te versterken en ze wassen met Rozewater waar Limoenkorrelen in geweekt zijn. Geen goud zo goed. Want ik heb nu dertien kramen gehad en nergens beter baat bij gevonden. Och kraamvrouw, houd je daarbij en je zult zo het juiste doen.’
Maar Juffrouw Weet-al zegt, dat ze dit ook wel gebruikt heeft en enige baat daarbij gevonden, gelijk ze ook wel vijfentwintig dergelijke remediën gehad heeft die ook goed zijn, doch dat er niets heerlijkers onder de Zon is dan het zalfje van Meester Hendrik, want dat geneest op staande voet. En wat wil je voor beters.
Evenwel, Juffrouw Clara weet wonderlijke dingen te spreken van de olie van Mirre en de pleisters van de Vrouw in gene dwarsstraat.
Doch Juffrouw Experientia heeft van een voorname Doctor iets geleerd dat met geen prijs te waarderen noch met tongen te volroemen is. Hetwelk zij verscheidene luiden medegedeeld heeft, maar niemand heeft het genoeg kunnen prijzen, waarom zij het ook vooraan in haar Ambrosius Paré en in Beverwijks werken heeft opgetekend, opdat haar Nakomelingen het ook gebruiken en aan anderen voortzeggen zouden, hetwelk is: geprepareerde Lapes Calaminares gemengd met ongezouten boter en dit met een mes op een stenen tafelbord getemperd, gelijk de Schilders hun verven op hun palet doen, waardoor het een fijn zalfje wordt, hetwelk niet zandig, maar zacht in de kloven is en alhoewel ook het kind het inzuigt, doet het geen hinder en geneest het niet alleen de kloven, maar belet het
| |
| |
tevens dat er andere weer voortkomen.
‘Ja,’ zegt Juffrouw Anna Marie, ‘ik zou dan aanraden dat men een hoorntje met een schape-uiertje op de tepels zou doen, want dat beschermt ze en maakt dat ze zoveel te beter genezen kunnen.’
O, hoe vermakelijk is het al dit overleggen van zoveel wijze Doctoressen te horen! Als Clément Marot eens weer te voorschijn kwam, dan ben ik er zeker van dat hij alhier zoveel Doctoressen zou vinden, als in Parijs Doctoren. Maar o, hoe gelukkig zal deze gelukkige zijn als hij al deze kiese en precieze Juffrouwen van achteren mag zien! Zeker, dit mag wel als een van de oprechte Vermakelijkheden aangetekend worden.
Doch daarmee is de Vrouw niet geholpen. ‘Het kan wezen dat al deze Remediën goed zijn, maar het is hier tevergeefs,’ zegt Grootmoeder, want de vrouw kan geen zalf ruiken of zij bezwijmt, noch kan ze het minste zuigen verdragen of zij wordt dol van pijn. Wat raad? Een Minnemoer te houden is niet raadzaam en ook te schadelijk, want het zijn gewoonlijk moers die een lui en lekker leven minnen, en altijd lebberen en smullen met de meiden, zogenaamd omdat het zeer nodig is voor het kind. En evenzeer brengt het kind uit huis te doen veel zwarigheden mee. Och, de kinders vervreemden zo en niemand weet hoe ze ermee omspringen. Het is het best het thuis te houden en het kind met de paplepel groot te brengen of een gerstewatertje te koken en dat het kind uit een pijpkan met een Schape-uiertje overtrokken te laten zuigen.
Maar wat baat het, dit lukt ook niet. Wat Grootmoeder, Baker of Tante doet, het is alles tevergeefs. Het kind gaat zo krachtig te keer, dat Baker schier weg zou lopen, want zij dodijnt er de halve nacht mee en het helpt niet een zier, zodat men een Minnemoer dient te zoeken of het kind raakt in de pottenbank. Hier is weer wijsheid van node, want een goede te verkiezen brengt ook zijn werk mee. Doch het moederlijke hart kan dit niet verdragen, de liefde tot haar kind is te groot, zij wil het
| |
| |
zelf zogen, het gaat hoe het gaat. Echter, nadat het andermaal ondernomen is, bevindt men dat het onmogelijk is de pijn uit te houden, derhalve kan de Kraamheer niet rusten of er moet een minnemoer die aan huis komt opgezocht worden. Want het kind uit het huis te doen, kan Moeder noch Vader van het hart.
En zie, na veel zoeken en wijze navraging van de nieuwbakken Grootmoeder, wordt er eindelijk een gevonden die een eerbare, reine en zeer geschikte vrouw is, wier man kort geleden naar Oost-Indië is gevaren en wier kindje kort geleden overleden is.
Dit is een vreugde en bijzondere Vermakelijkheid, beide voor Kraamheer en Kraamvrouw. Och, nu is haar hart gerust. En nu zullen alle dingen goed gaan, want de Minnemoer zal op het kind en de Baker op de Kraamvrouw passen, hetwelk ook de Kraamheer goed zal doen.
Nou Kraamvrouwtje, nu is het jouw tijd om weer wat krachten te bekomen, nu zul je door het zuigen niet gepijnigd of wakker gemaakt worden. Nu moet je de Minnemoer laten zorgen en van alle dingen afzien. Nu moet je gerust slapen, stevig eten en flink zuchten. En al word je al wat kloekjes, hou je evenwel nog wat kalm, de Kraam moet toch gehouden worden, hetzij vroeg of laat. Bedenk maar wat je liefst eten en drinken wilt, de eerste en kwaadste dagen zijn nu, zo al sukkelend, voorbij geraakt, de Krentensopjes, Bier-en-broodpap, gebraden Appeltjes, de verse Omeletjes en de Eitjes hen je nu geheel moe en die zijn ook zo laf dat je er onmogelijk krachten door verkrijgen kunt. De negen dagen tot het Kraambezoek begint, zijn haast over. Nu moet je wat hartigers eten, hetzij een waterzootje van blanke, vette Baarsjes, een gebraden Hoentje, een Snipje met zijn drekje, Poulet-fricassée of Duifjes, Lamsboutjes of een Kalfsschenkel etc. En gedurig tussen het eten twee, drie à vier Roemertjes Rijnse wijn die goed zoet gemaakt zijn met geraffineerde Kandijklontjes of Broodsuiker. Vooral moet je de Franse wijn vermijden, want die is veel te branderig.
| |
| |
O Kraamheer, hoe Vermakelijk moeten je al deze dingen zijn, in het bijzonder omdat je nu zelfs met je Kraamwijfje voor het bed begint te eten en te drinken en je tegemoet ziet, dat, indien alles zo voort gaat, je over weinig dagen weer bij Moer in het hoekje zult mogen kruipen.
Dit zijn de goede zes weken, waar alle vrouwtjes zo smakelijk van weten te praten en die haar zo lang heugen. En zeker, het is ook niet goed mogelijk dat de Man er al doende mager bij zou worden, omdat hij nu zowel als het vrouwtje zich zit vet te mesten en hij met zijn Liefstetje nu alle dagen te zamen overleggen kan wat Baker best gereed maken zal, opdat het Kraamvrouwtje smakelijk eten en aldus nieuwe krachten bekomen kan. Ik zou derhalve de voorzichtige Baker als een vriend raden, dat ze altijd het nieuwe Kookboek De Verstandige Kok bij de hand had om de Kraamvrouw te binnen te brengen wat ze het liefst verkiezen zou en gereed gemaakt wilde hebben, want haar hersenen zijn nog zwakjes en kunnen het smakelijkste en het gezondste zo precies niet onmiddellijk bedenken.
O, tienmaal gelukkige Kraamheer, die zo een eerbare, wijze en zorgvuldige Baker voor je Kraamwijfje bekomen hebt! Wat een grote Vermakelijkheid is dit! En zie, al lekkertjes etend en drinkend, wordt je Liefje van dag tot dag sterker. Zulks dat zij al met het oorkussen begint te gooien, opdat ze de genegenheid bij jou wat mocht opwekken en jij haast in het hoekje bij haar zou kruipen, ja, ze belooft je, eer de Kraam uit gaat, dat je nog boven dit alles, bezitter van een andere Kapitale Vermakelijkheid worden zult.
|
|