| |
| |
| |
De Derde Vermakelijkheid
De versierde Gilde-os wordt feestelijk rondgeleid, Tegenbezoekjes worden afgelegd en er wordt een plezierreisje ondernomen.
Indien het zeker is dat er een berg van vreugde en vermaak voor de Nieuwgehuwden te beklimmen staat, dan zijn het gewis de schoonste stappen dat de jonge Vrouw eerst en vooral eens vertoond moet worden aan alle familieleden en goede bekenden van de man, want het was onmogelijk iedereen op het bezoek of de Bruiloft te noden, derhalve moet de Gilde-os feestelijk rondgeleid worden. Heel de wereld moet nu zien dat ze gepaard zijn en hoe wel ze te zamen voegen. Hiertoe schroeft en pronkt men zich alle dagen kostelijk op, flaneert door de ganse Stad en Straat en gaapt overal in de huizen der bekenden of ze ook gezien worden.
Ja, zie wat een grote en nieuwe Vermakelijkheid! Want nog maar nauwelijks is het paar op weg of het wordt telkens door ontmoetende kennissen begroet en geluk, heil en zegen toegewenst of door anderen in huis geroepen en naar gelegenheid onthaald en al wederom geluk en zegen in hun Staat toegezegd. Ja, het grote berkemier-glas, waar 't Welvaren van de Vrienden op uitgesneden is, moet helder gespoeld en met druivebloed gevuld worden, waarna de Gelukwensing bezegeld wordt. Wel, denkt het jonge vrouwtje, wat is het een groot verschil getrouwd of ongetrouwd te wezen! Hoe wordt men nu aangehaald! Wat bewijst ons nu elk veel eer! En hoe ga ik nu dag aan dag plezieren en pralen! En hoe word ik geliefkoosd, gekust, gestreeld en hoe wordt mij overal vriendschap en eer bewezen! Het is geen wonder dat al het vrouwvolk zo tot trouwen genegen is en dat diegene die zijn man verliest, dadelijk weer op een nieuwe Minnaar hoopt! ‘Och,’ zegt ze, ‘wat is het huwelijk een volmaakte Staat vergeleken bij de ongetrouwde! Ik zal derhalve
| |
| |
ook om mijn Speelgenootjes denken en haar recommanderen waar ik kan of mag.’
En dit is het minst, want zie! Wat al groter vreugde! Want telkens wordt men te gast genood en krijgt men dan hier dan daar een Tegendiner aangeboden, dat menigmaal zo heerlijk en prachtig is als de bruiloft zelf was en overal geniet men de ereplaats aan tafel. En is men de andere dag wat katterig of beroerd, ho, de man weet raad om de hersens weer terecht te brengen en het eerste dat hij zegt, is: ‘Kom, laat ons die en die aanspreken en naar buiten om een zootje in wijn verdronken vis gaan of op de Amstel of het IJ met het jacht een vers luchtje halen.’ Hier is men weer opnieuw vrolijk. Heel Buiksloot, Nieuwendam en Durgerdam dreunen van de vreugde. Och, dat Apollo zijn zonnepaarden nu wat zachtjes voortzweepte en de dag drie uren langer duren mocht, want het valt te bitter alreeds te scheiden en scherp op het luiden van de poortklok te letten. Zodat het nu alle dagen nieuwe kermis is. Wel, wie is zo blind dat hij niet ziet dat dit grote Vermakelijkheden van het Huwelijk zijn!
Daarnaast, zo ras het jonge Paar enige dagen gerust heeft en men begint te zien dat het Gastgaan wat ophoudt, begint het Nieuwbakken wijfje erover te praten te zamen wat de stad uit te gaan en wat te plezieren in andere steden, eerst in diegene die nabij gelegen zijn, daarna die wat verder zijn, want haar hart verlangt zo om Brabant en Vlaanderen eens te bekijken, omdat ze daar nooit geweest is en elk zoveel heeft te vertellen over de Kerken, Kloosters, Fonteinen en allerhande vreemdigheden die daar te zien zijn.
‘Ja,’ zegt ze, ‘Liefstetje, dan moeten wij ons ook eens in Gelderland, in het Land van Kleef, in Utrecht en daaromtrent wat vermaken. Want ik heb mijn Vaders Kantoorknecht zo dikwijls horen vertellen dat het daar zo bovenmate plezierig en zo bijzonder goedkoop verteren is. En als hij begon te verhalen hoe wonderlijk plezierig het beneden Keulen, langs de Rijn- | |
| |
stroom en verder die weg op is, och, dan sprong mijn hart op van vreugde en ik dacht, als ik eens getrouwd ben, zal ik dadelijk mijn man aanraden dat wij ook eens derwaarts trekken. Want het lijkt mij ongelooflijk, dat er zulke hoge bergen, met huizen, kastelen en kerken daar bovenop, zouden zijn en dat dat water altijd af en nimmermeer weer op loopt. Och, mijn Hartje, wij moeten daar dan ook eens heen tijgen, want ze zeggen, dat men daar door de Wijnbergen heen gaat, waar honderdduizend wijnstokken bij elkander staan, elk om het schoonst en dat elk daar alle dagen zoveel druiven mag plukken en eten als hij zelf lust, zonder dat iemand er iets van zegt, en je weet hoe grote liefhebster ik altijd van druiven geweest ben. O, dan zou ik mijn lust immers eindelijk eens terdege bevredigen! Ei, liefstetje, laten we er toekomende week naar toe gaan!’
Weliswaar hangt de man zijn hoofd er niet veel naar om zo lang uit zijn huis en buiten zijn beroep te zijn, dat door het Vrijen, Bruiloften, gastgaan en plezieren alreeds genoeg verlopen is, maar, och helaas, al praatte hij als Brugman, het is haar niet uit het hoofd te krijgen.
Want de allervastste zuil en Keizer Karels wetten,
Zijn eerder dan een Vrouw van hun idee te zetten.
's Nachts droomt zij ervan en overdag praat zij ervan, en altijd volgt er deze praat als een stokregel bij: ‘Het eerste jaartje keert nooit weer. Als wij nu niet wat plezier nemen, wanneer zullen wij het doen! Och, mijn Liefste, over een jaartje hebben wij misschien een kind, dan kunnen wij immers niet uit, dan zit ik als een hond aan een touw. En ook, waarom zouden wij het zo fijn niet doen als die en die, die wel zes of acht weken uit waren en hun hart wat ophaalden? Onze Moeder of onze Nicht zal wel op ons huis passen. Wat! Laat ons ook eens uitgaan! Want het eerste jaartje keert nooit weer.’
Wel, wat zal de goeie man doen? Wil hij plezier aan het
| |
| |
vrouwmens beleven, dan moet hij haar willetje volgen, want dit zaniken dag aan dag kan hij aan zijn hoofd niet velen. En haar kwalijk te bejegenen, kan hem niet van het hart; hij heeft haar veel te lief. En ook gaf zijn Vader hem deze huwelijksles: ‘Hoed u voor de eerste twist.’ Spreekt hij haar hard tegen, dan zou het liefje kwaad kunnen worden en aldus zou de eerste twist ontstaan, waar hij toch niet gaarne oorzaak van zou wezen en deze Vermakelijkheid zou haar volle zwier niet hebben.
Wel dan, de liefjes gaan van huis. Maar, o bloed, hoe zwaar heeft die kruier het met hun koffer aan boord te brengen! Want al het beste goed moet mee, omdat de familie in andere Steden ook de pronk eens moet zien en boven dit moest er ook een gemakkelijke Bont- of Reismantel en veel andere kleding speciaal vooraf daartoe gemaakt worden of het reizen zou geen zwier hebben.
Nu dan, hiermee gaan ze heen, elk wenst hun vreugde en geluk op reis, gelijk ik mee doe.
Maar zie! Eer ze twee mijlen ver gezeild zijn, wordt het vrouwtje zo misselijk dat Schip, ja, Hemel en Aarde ondersteboven schijnen te draaien. Och, zij is zo benauwd alsof er een kind vanuit haar hiel moest komen! Maar (och Schipper, breng de Puts) ik vrees dat het een heel kalf zal worden. Help nou, lieve man, volgens je trouwbelofte! Nu komt het erop aan! Hou toch haar hoofd vast, eer ze het in de Puts laat vallen. ‘Och Schipper,’ roept ze, ‘zet me aan land of ik sterf!’ Hier mag Man, Schipper en Passagier elk de rol van een Ziekentrooster spelen, maar het jonge vrouwtje heeft het zo te kwaad, dat haar geen vermaningen helpen noch bewegen kunnen. Helaas, hoe zal onze Sukkel hier zijn vermakelijkheid en een goede uitweg voor zijn liefje vinden! Wat hij preekt, er is geen gehoor. Ja, zij schijnt schier te bezwijken en het enige geluid dat ze geeft, is: ‘Och Schipper, zet me aan land, ik zal je al mijn goed geven!’
Zeker, ik beken, onder de Huwelijksvermakingen is dit een stukje met tegenwind. Maar wacht een weinig, lieve vrouw,
| |
| |
weldra zul je de eerste ton, dat aangename baken, zien: o, hoe lief en aangenaam zal je die ontmoeting wezen! Want deze tegenspoed dient nergens anders toe dan om je de Stad te vermakelijker te doen bevallen. En dit landelijke plekje zal je een ongemeen huwelijksvermaak bezorgen. Nu zul je ondervinden dat het water hongerig maakt en dat nu je maag van slijm gezuiverd is. Straks zul je je voet nauwelijks te land gezet hebben of een nieuwe eetlust zal je bevangen. Derhalve is je Liefstetje al bezig om te overleggen waar hij het best, zo ras je aan land gekomen bent, die honger kan stillen en zijn afgemartelde Vrouwtje wat caressen kan doen, opdat haar die onstuimige golven wat uit gedachten gedreven worden. Deze zullen te lichter verdwijnen, als zij de bijzonderheden van de Stad wat gaat bezichtigen en Neven en Nichten begroeten. Te meer, omdat ieder de nieuwgetrouwden geluk komt wensen, vriendelijk onthaalt en alle plezierigheden doet, hetwelk geen kleine vermakelijkheid is.
Doch alles neemt een einde. Het is dan billijk dat men praat van naar een andere Stad te vertrekken. Maar hoe schoon de man praat en over een zoete meewind keuvelt, zij is aan dat oor met ongeneeslijke doofheid geslagen.
Een eigen wagen moet er gehuurd worden en de koffer moet bij haar zijn of het reizen zou geen zwier hebben. Ook zouden zij geen respect bij zoveel goede familie wekken, indien niet de koetswagen haar zelf voor de deur kwam afhalen. Hetwelk geschiedt. Het paar bedankt voor het onthaal, de familie voor het bezoek en wenst hun alle verdere contentement, plezier en vermaak op reis te genieten etc. Daarop draven de ingespannen merries voort, vliegen als een bliksem en slaan het vuur uit de levenloze keien. Alsof de helse Pluto met zijn geschaakte Proserpina door de Stad vloog.
Maar, o Nieuwgetrouwden, hoe duur zal je deze huwelijksvreugde komen te staan? Is er een man die enigszins ogen in het hoofd heeft, die niet ziet dat hier de weg naar de bankroetiers-
| |
| |
| |
| |
steden Vianen en Culemborg ingeslagen wordt, indien je wat lang op reis bent. Nochtans, ik beken, je moet het doen, wil je vrede met je Vrouwtje hebben.
Dit zijn de eerste expedities en vreugden van het Huwelijk, derhalve moet je nu vooral niet overwegen of bedenken dat je uit je huis bent en dat daar de varkens nu niet weinig in de kooltuin lopen, omdat meid, knecht en allen die in je dienst zijn, nu elk de grote baas speelt, want dat is zo het gebruik. Ze zijn zo blij dat het weer vrijhof is, dat de ganse buurt hun lachen hoort. Vraag het de buren als je thuisgekomen bent, je zult horen dat ze van geen droefheid geweten hebben, maar dat ze gelachen, gestoeid, geravot en gekwinkeleerd hebben dat het over de ganse buurt klonk. Hoc zij dan met hun kornuitjes, met een uitgedroogde bakkersknecht of verhongerde kleermakersknecht of berookte smidsbengel rondspringen, weten zij zelf het best.
De pan moet dan te vuur en het botervat en alles wat voor de hand is, mag dan vrij schrikken en beven. Ja, zelfs als het slot op de wijnkelder zit, dan nog weten zij met arglistigheden, door het een of andere middel, de Wijn uit het vat en als de goochelaar Okus Bokus de suiker uit de Trommel te toveren, waartoe zij meer greepjes en verborgen remediën weten dan ooit in de Practijk der Dieven beschreven is, van welke ik wel diverse staaltjes tonen zou, indien ik niet vreesde het daardoor aan de onkundige te leren. Maar ieder die wat langer een huishouding gevoerd heeft en meisjes en knechts in dienst heeft, zal zelf door ondervinding de waarheid hiervan genoeg weten. En hoe menig meisje op zulk een wijs van het zware pak van haar maagdom is ontlast, is de gehele wereld genoeg bekend.
Dit dan zijn mede de eerste vruchten en geneugten van het Trouwen, maar och, of dat de grootste waren! Die ellende zou nog te voorkomen of te genezen zijn. Maar in welk beroep het wezen mag, elk bekomt zijn nadeel en ongeval wel tienmaal meer dan hij bedenken of voorzien kan. Want, als je het zag, je
| |
| |
zou het voorkomen of vermijden. Maar nu, het zij wie het zij, het zij Advocaat, het zij Doctor, het zij Koopman of Winkelier, de een verzuimt zijn Processen, de ander zijn Patiënten en weer een ander zijn Negotie of Klanten en hij weet menigmaal niet waar het vandaan komt dat zijn winningen in de eerste jaren zo slecht vallen. Want bovenop het gedurig doorlopen van de huishuur en het verzuim en het slempen van je dienstboden, verteer je zelf in het reizen en plezieren veel geld en verdraag je alle perikelen en ongemakken, alleen om dit nieuwe Liefje wat plezier te doen. O ellendige Vermakelijkheid!
Doch, de grootste ellende van dit vermaak zul je eerst gewaarworden als je thuisgekomen zult zijn. Let dan eens op het doen van je vrouwtje om wie je zo lang van huis geweest bent. Och, zij is zo moe van het reizen en rossen, dat het haar dunkt dat haar lendenen achter haar aan slepen, waardoor ze in de eerste veertien dagen niet kan opstaan voordat zij de tafelborden hoort rammelen en dan nog nauwelijks, tenzij er iets naar haar zin geserveerd is. Zal er 's middags of 's avonds iets gereed gemaakt worden, dan moet de man het regelen en zorg dragen dat het gedaan wordt, want de vrouw is te moe, zij kan er zich nog niet toe zetten. En het is haar schier te veel dat ze over de vloer gaat, zo zijn haar de leden, door het rijden, uiteen geschud.
Onderwijl lachen de dienstboden in hun vuist en doen wat zij willen. Ze wilden wel dat Juffrouw altijd zo gesteld was, opdat zij te beter haar rol zouden kunnen spelen, hetwelk, hoewel steelsgewijs, grof genoeg toegaat en voor geen man, al had hij duizend ogen, is het mogelijk hen te betrappen. Want als zij al eens schielijk verrast worden, dan nog weten zij zich er altijd uit te redden en kijken zo stemmig als een hond die krakelingen draaien wil, waardoor de goede man zich licht zal laten paaien.
Hetwelk nog meer de overhand neemt, wanneer een meid zo loos is, dat ze de Juffrouw naar de mond weet te praten, haar
| |
| |
goed bedient en zodoende op haar hand weet te krijgen. Dan ziet men dat er veeltijds nog twee drempelmeisjes voor overdag over de vloer komen, de een om het ruwste werk wat weg te ruimen en de ander om een boodschap te doen en de meid wat te helpen, opdat alles na de middag wat ras aan kant is en zij met de Juffrouw op stap kan gaan.
En doordat Grietje en haar Juffrouw dus op elkander slaan als een klok op elven, kan de vrouw te beter uitrusten, omdat er toeziensters genoeg in huis zijn. Toont de man, die van de beurs komt, enig misnoegen, omdat er veel volk over de vloer is en alles nog overhoop en het eten niet gereed is, dan heeft de loze Griet meteen een voorwendsel gevonden en klaagt dat de Juffrouw zulke onlijdelijke pijn in de buik of in het hoofd heeft gehad, dat het niet om uit te spreken was en dat die pijn niet van haar wilde scheiden, tenzij die door een Wijnsoepje of een kommetje Kandeel verdreven werd en dat het hierdoor wat later dan het behoorde geworden was.
Daarmee wordt de goede man afgescheept. Spreekt hij naderhand met zijn vrouwtje over de onnodige Drempelmeisjes, direct krijgt hij ten antwoord: ‘Liefste, het moet zo zijn. Ei, draag daar geen zorg voor, ik zal die zaken wel regelen, de mannen verstaan immers de huishouding niet. Laat mij daar toch mee omspringen, het regeren van de Meisjes moet de Vrouw immers bevolen zijn. En Liefste, of er nu en dan een naaister van 4 stuivers of een schoonmaakster van twee schellingen over de vloer is, dat kan niet uitmaken. Het is een kleinigheid, niet waard om over te praten.’
Hier dient hij zich mee te laten paaien, wil hij de huisvrede behartigen. En hoe geduldig hij is en alles door de vingers ziet, nog zullen de dienstmeisjes, achter zijn rug, zo dat de Juffrouw het ruim half hoort, durven zeggen: ‘Dat is een bemoeizuchtige Keukenpiet! Dat is een Gortenteller!’ En als de maaltijd nauwelijks gedaan is, hoort hij dat Grietje tegen zijn vrouw zegt: ‘Juffrouw, zul je zo dadelijk niet eens bij Juffrouw Emmerens
| |
| |
of bij Kaatje om een praatje gaan? Je hebt immers niets te verzuimen, wat hoef je je aan een strootje te laten binden? Vertel haar eens de historie die de Sinjeur van Enkhuizen gisteren verhaalde, waar je zo hartelijk om lachte. Kaatje zal zeer verrast ophoren. Ook weet ik dat ze u ook wat heeft te zeggen.’ Daarmee raakt de Juffrouw vlot en drijft kort daarop met Grietje het huis uit. Het gaat met de rest hoe het gaat.
Dit is immers ook een zoete vermakelijkheid als de meid en Juffrouw zo net met elkander overeenkomen en als de Man, om de vrouw vermaak aan te doen, niet weer uit de stad hoeft te tijgen, maar dat zij dat bij Emmerens, haar Speelgenootje, en bij Kaatje, haar oude kornuit, weet te vinden.
Zie, o Minnaars, hoeveel rozen en doornen in de voorpoort van de Huwelijksdoolhof gevonden worden en bedenk wat het midden en einde wezen zal.
|
|