| |
| |
| |
De Eerste Vermakelijkheid
Het Ja-woord is verkregen, het Huwelijk wordt gesloten en er wordt Bruiloft gehouden.
Nu, o Minnaar, tot nog toe heb je geslaafd, gewroet, gepoogd, gezucht, gesteund en gehoopt om het gewenste ja-woord van die trage en langgesmeekte lippen te verkrijgen. Je hebt menige gezant, dan aan je lief, dan aan haar ouders of voogden gezonden, die zo schoon als de beste Pastoors gepraat hebben, doch die hen niet hebben kunnen winnen. En nu is het dan eenmaal gelukt dat dat langgewenste woord, langs de valbruggen van haar lippen, als een balsem op je kwijnende hart is neergedaald. Al je medeminnaars heb je de loef afgestoken. O, wie kent je vreugde! Wat je denkt, wat je doet, steeds schemeren je gedachten op je heil! Je liefje speelt nu Bekje-bij, het weigeren is nu schier uit, alleen is er nog een weinig schaamte en vrees, die zo terstond niet geheel verdreven kan worden, omdat het Huwelijk nog niet gesloten is. Wel, wie zou een grotere vreugde kunnen wensen dan jij, o Minnaar, nu bezit! Want wat jij wilt, wil zij ook en wat zij begeert, is al jouw lust. Nu wentel je je in een beemd van leliën en rozen. Want de barsigheid is veranderd in vriendelijkheid en zij die je altijd onvriendelijk placht weg te stoten, trekt je nu telkens naar zich toe. Ja, die overschone boezem, waar je je pink tevoren nauwelijks op te zetten durfde, mag je nu, zonder verlof te vragen, als een hutspot omroeren. En de plaats waar je gedachten nauwelijks bij mochten komen, mag je nu tenminste met je vijfrakkige gaffel naderen. Wel waarlijk, wie dit zo bedenkt en zich ten volle voor ogen stelt, zal twijfelen of je bent de gelukkigste mens van de wereld? O grote Vermakelijkheid!
Maar, o Triomferende Minnaar, laat evenwel je verheugd gemoed niet al te veel op deze blikkerende dingen malen. Matig
| |
| |
je een weinig in deze gewenste Vermakelijkheid of het gebeurde nog dat er enige rakjes tegen de wind in kwamen. Want ik heb vele malen gezien dat al die gewaande roosjes met veel scherpe doorntjes te voorschijn kwamen, zodat de mond, die eerst met zoveel duizend kussen werd begroet en met een hemelse dauw overgoten scheen te zijn, daarna niet een zoen waardig werd geacht, ja, voor de muil van Cerberus, de hellehond, werd uitgemaakt. En die boezem, die eerst de Gestremde Nectarbergjes en het Banket der Goden genoemd werd, heb ik als vunze koeie-uieren zien verachten en met ergere namen horen uitschelden. Wees derhalve (zeg ik) wat gematigd en voorzichtig of het gebeurde dat die boter ook wat schielijk zou mislukken, ook al zou dat misschien niet het ergste zijn.
Niettemin, je hebt bijzondere reden tot vrolijkheid, want van de week, hoop je, zal men bijeenkomen om het huwelijk te sluiten. Het is dan verstandig dat je bij alle verwanten die erbij moeten wezen, eens langs gaat om te horen of het hun ook allen gelegen zal komen om hierover zitting te houden en hun dan ook zekere dag en uur voor te stellen om over deze zaak te onderhandelen. Hier heb je werk om de Stad te doorkruisen en wie weet of je er de helft van thuis vinden zult. En van diegenen die je al treft, komt het de een vandaag, de ander morgen en weer een ander eerst overmorgen of in de andere week gelegen. Zodat je deswege bij de eerste Vermakelijkheid ook door de eerste kommer een weinigje gedrukt wordt. Hetwelk, als je het wel beschouwt, toch tot je voordeel gedijt, omdat je je aldus tot de volgende beter zult leren gewennen. En hoe groter de persoon die je verkozen hebt van Staat en aanzien is, hoe evenredig veel meer moeite dit kost.
Doch de blijdschap vermeerdert geweldig als je eindelijk na al je pogen, woelen en draven de familie bij elkander gekomen ziet en je geen angstige twijfel meer hebt of het Huwelijk gesloten zal worden. Maar matig je hier ook een weinig in je vrolijkheid, omdat het dikwijls gebeurd is dat de familie daar als een
| |
| |
Ossekoop, die ze ongedaan kunnen maken, mee handelen en dat zij de geldzakken wederzijds in de schaal gaan leggen, gelijk de prent verbeeldt.
Onderwijl mag je je liefje met zoenen en lebberen in een andere kamer onderhouden of vast overleggen wat omtrent het trouwen of Bruiloft-houden gedaan moet worden. Maar het zal misschien niet lang duren of je zult schielijk door de onenigheid der familieleden gestoord worden, daar het geschil menigmaal zo hoog rijst dat het door de dikke muren heen tot in de oren der Geliefjes klinkt. Omdat dikwijls het Kapitaal van de een te groot en hetgeen de ander meegegeven wordt, te klein is. Of dat de ouders de Jongeman te weinig toezeggen en die van de Dochter ook te weinig geven willen. Of dat men door arglistige huwelijkse Voorwaarden de goederen zo en zo probeert vast en onovererfbaar te maken etc. Zodat het zich onder de Familie laat aanzien alsof er van de zaak niets terecht komen zou.
En voorwaar, de ouders en familieleden die wel weten dat het in de huwelijkse staat niet altijd zoete suiker en botertje tot de bodem is, zien wel dat het dikwijls beter was dat ze ongetrouwd bleven, dan dat ze elkander in het verdriet brachten en ze kunnen derhalve geen andere praat vinden dan om de jonge lieden het huwelijk meer af te raden dan aan te Preken.
Maar ofschoon zij dit de jonge lieden, elk aan zijn kant, nog zo krachtig weten te bewijzen, het is tevergeefs: de brand is in de lantaarn en die vonk die moet er uit, hoe het gaat, gaat het. Want de dochter denkt, indien het huwelijk niet door zou gaan, wie weet, al de vrijigheden die wij te zamen gepleegd hebben, mochten aan de dag komen, dan was ik heel mijn leven geschonden. En de Minnaar, ziende dat zijn lief hem zo getrouw is en dat zij naar geen afraden van familieleden hoort, is door zulk een brandende liefde ingenomen, dat hij in zijn hart gevoelt, dat hij haar niet zou kunnen verlaten, al moest hij water en brood eten en door het hele land met haar dolen. Zodat hij zegt: ‘Beding in de Huwelijkse voorwaarde wat je wilt, ja, al
| |
| |
| |
| |
schrijf je Galg en Rad, ik ben er mee tevreden en zal het gewillig ondertekenen,’ bij zichzelf denkend, door een Testament kan toch alles gebroken en hermaakt worden, weinig gelovend dat dit mooie weer door onstuimige vlagen en deze heldere zonneschijn door donkere eclipsen gevolgd zullen worden.
Echter, eindelijk komt de gehoopte Vermakelijkheid te voorschijn, want de band raakt vast en de Huwelijkse voorwaarde wordt door de Notarius Publicus wijdlopig en rechtsgeldig beschreven en wederzijds ondertekend. O Hemel! Dat is een pak van het hart en een Molensteen uit de weg. Hier is echte stof tot ongemene vrolijkheid; al de familieleden wensen de liefjes geluk, men drinkt elkaar toe op het goed succes van het huwelijk en elk wenst tobbes vol zegen en huizen vol heil.
Maar zo slechts elk die wenst, kwant half zoveel te geven,
Wat zou het jonge Paar in rijke weelde leven!
Doch het helpt zo veel als het kan. Baat het niet, het schaadt ook niet. Maar zij denken bij zichzelf, je zult er nog wel achter komen. En is er een van allen die wat goed praats is of die wat rijkelijk op het goed succes van het aanstaande huwelijk gedronken heeft, die begint de tong los te raken en hij begint te verhalen hoe het hem in zijn Huwelijk-sluiten, Bruiloft-houden en voorts in zijn getrouwde Staat vergaan is. En gemeenlijk komt het daar op uit, dat hij gemeend had dat alles zichzelf wel zou schikken, maar dat dan dit, dan dat zich voordeed en duizend andere stribbelingen, die hem gedurig met kommer en verdriet de meeste tijd tegen de wind hadden doen opzeilen eer hij deze ellende te boven geraakt was.
Wel, o Bruidegom, kittel jezelf gerust en verheug je flink dat je Huwelijk gesloten is en je met je benen in het blok en met je armen in de gewenste boeien bent geraakt, die niet anders dan door de dood los gemaakt zullen worden.
En jij, O Bruidje, die nu zo vrolijk uit je oogjes kijkt en zo
| |
| |
lekkertjes lacht, verheug je vrijuit, je bent de Bruid, ja de Bruid waar het al om danst. Je zult nu ook een Man, een Voorspraak hebben, die je kussen, omhelzen en je somtijds eens op je andere zijde leggen zal en die dikwijls met een morgengroet bij je zal komen waar zelfs je gebeente van vervrolijkt. Hij zal (gaat het goed) je troost, je gezelschap, je broodwinner, je verzorger, je minnaar, ja, al je hartelust wezen, wat je van de hemel wensen mag. Je bleekheid, je lendenpijn, je hartkloppen en al je andere kwalen zal hij genezen. Och, hij zal al je traantjes met kusjes afdrogen en je zult 's nachts niet van iets dromen of hij zal het overdag voor je laten maken. Wel, waarom zou je dan niet vrolijk zijn, mag je Speelgenootje vragen?
Maar jij, onnozel Duifje, die zo een Luilekkerland tegemoet ziet, ai, zeg me eens, hoe kwam het toen je de Huwelijkse Voorwaarde ondertekende, dat je ingewanden zo ontroerden en dat je hand zo beefde. Waarlijk, ofschoon ik geen Sterrenkijker of Planeetlezer ben, mij dunkt evenwel dat dit geen beste voortekenen zijn en dat men alreeds wel een wonderbare Prognosticatie zou kunnen maken, die veel zekerder zou uitvallen dan ooit de Italiaanse Waarzegger of enige Almanakmaker geschreven heeft. Maar wij zullen het nalaten, omdat de tijd het zeer binnenkort openbaren zal.
Derhalve, vervrolijk je, o Bruidje, omdat je je wens van de Bruid te zijn veel eerder dan je Speelgenootjes verkregen hebt. Het zou onbillijk zijn als iemand je nu met andere zaken lastig viel. Want waarlijk, nu is er wel wat anders te beschikken waar je je hoofd genoeg mee breken moet, want de Bruidskleren moeten gemaakt en de stof, kant, voering, knoopjes, boordsels en koorden daartoe gekocht worden. Wel, wie weet het eind van al je bezigheid! Want het ene is te licht, het andere te donker en het derde te dof en zonder glans. En zie, daar zijn alreeds drie, vier dagen verlopen en je hebt nog weinig gekocht.
En wat nog het ergste is, terwijl je met het overleggen, regelen en bekijken bezig bent, word je elk ogenblik gehinderd en
| |
| |
van je stuk geholpen door al de sollicitanten die gedurig aan je deur komen kloppen. Deze om het banket, gene om het siersel van Bruidskroontjes, Festoenen, bloempjes etc. te mogen leveren, die om kok, deze om pasteibakker, gene om Schenker te mogen zijn. En de een na de ander rammelt zo gedurig op de deur, dat een persoon met inlaten en met het verzoek hen bij de Bruid aan te dienen, genoeg te doen heeft.
‘Och,’ roept de Bruid, ‘de tijd zal zo verschrikkelijk snel opschieten! En de Linnennaaister, de Halsdoekenmaakster en de Stijfster moeten ontboden worden. Het linnen voor de Bruids- en Bruidegomshemden, voor beffen, Manchetten en Halsdoeken moet besteld en gekocht worden. En zie, de dag raakt alweer ten avond, het hoofd loopt mij om en niets wordt er gevorderd. Want Jannetje had gezegd linnen te brengen en Teuntje de kanten en geen van beiden zijn nog gekomen. Loop nu, knechts en Meisjes, dat jullie de hals kraakt en de benen je na slepen. Doch troost je daarmee, dat een flinke bruidsfooi je arbeid verzoeten zal.’
Wel Bruidje, hoe loopt je het hoofd om! Zou men bij jou ook niet (gelijk de Schoolmeester Kaldekerk deed) het gekroonde hoofdzweer wel mogen uithangen? Hoe blij zul je wezen als al die drukte eens over is! Zou je van je leven wel gedacht hebben dat er zoveel werk aan vast zat? Nou, troost je er mee dat je weer veel zoete nachtjes voor deze weinige moeilijke daagjes zult hebben. En, je bent het niet alleen die wat moeiten hebt, want zeker je Bruidegom heeft gelopen als een hond die de tong ten bek uithangt om te vernemen bij de Koster en elders of de Heren Commissarissen van Huwelijkszaken soms een extra zitting zouden kunnen houden en of zij zich daartoe ook zouden gelieven vrij te maken. En nu loopt hij nog de Stad op en neer om Speelgenoten te verzoeken die naar zijn zin zijn en die de Juffrouw haar Speelgenootjes met discours wel onderhouden, gedienstelijk ter zijde staan en de bruiloftsgasten wat vermaak zouden aandoen. Daarnaast is hij bezig om Rijnse, Franse en
| |
| |
Spaanse wijn te verzorgen, opdat diegenen die Bruid of Bruidegom komen gelukwensen, met een heldere dronk begroet mogen worden. En vooral, opdat diegenen die aan de Bruid haar kledij bezig zijn, ook de Bruidstranen eens proeven mogen.
Maar zeker, Vrienden, als je komt om Bruids Tranen te proeven, is het nog te vroeg. Als je de echte en onvervalste wilt hebben, moet je over enige maanden komen.
Wie beklaagt je niet, o Bruidegom, dat je aldus lopen, slaven en draven moet en dat jij en de Juwelier elkander nu juist gemist hebt, zodat die misschien bij de Bruid zit te kwetelen en haar verscheidene Juwelen vertoont die ruim kostbaar genoeg en daarom haar niet min behaaglijk zullen wezen. Gewis, als haar zin ergens op gevallen is, zal het je zwaar zijn haar zulks uit het hoofd te praten, hoeveel het ook kosten mocht, want die zorg laat zij de Bruidegom. Doch dat zal zich, na de Trouwtijd, wel nader openbaren. Het is genoeg dat je heden zorgt dat ook je Bruidegomsgoed gemaakt wordt, waar Kleermaker, Linnennaaister en Hoedenstoffeerder niet weinig werk aan vinden. En jij, och helaas, moet ondervinden dat in deze bezigheid menigmaal twee à drie weken in de grootste slavernij van de wereld versleten worden.
Doch, o Bruidegom, na al deze bezigheden zul je in de kerk daarentegen tot loon de Vermakelijkheid krijgen dat je in het Koor de beste plaats hebt en dat ter ere van jullie het gouden Tapijt en het Orgel bespeeld wordt. Want buiten de stad met een Karos te trouwen, heeft te weinig zwier en zou je Bruidje vooral niet behagen. Derhalve dient met de wederzijdse naaste familie wel eens overwogen te worden wie zoal ter bruiloft genodigd en wie thuis gelaten zullen worden. Want zelden zal het gebeuren of hier wordt deerlijk over gehassebast. En als dit alles opgelost is, is een nieuw gekrakeel op handen, te weten hoe rijk of hoe spaarzaam men eten en drinken zal, want men wil vooral maken dat het gepast is en tegen de grootste kosten ziet
| |
| |
men op. Het dient met de Hofmeester eens overlegd te worden, want het is haar dagelijks werk. Doch deze kaatst de bal toe aan de Kok, Pasteibakker en Vogelkoper. En omdat zij dikwijls hun eigen voordeel daarbij vinden, ramen ze zo ruimpjes als de lieden is wijs te maken. En de Bruid denkt, hoe heerlijker het is, hoe liever ik het heb, want ik ben maar eens de Bruid. Doch dit Artikel afgehandeld zijnde, komt een nieuw overleg op het tapijt, te weten hoe de Familieleden van Bruids en Bruidegoms kant het best aan Tafel geplaatst en geschikt zullen worden, hetgeen menigmaal zo grote onlust baart, dat, als men het vooraf geweten had, men er het bruiloft-houden wel om nagelaten zou hebben. Zodat de Bruidegom en Bruid tegen elkander met de diepste zucht beginnen te zeggen: ‘Helaas, wat heeft de Huwelijksnoot een dikke bolster, eer men eens tot de kern daarvan geraken kan.’ Doch Bruidegom, om deze nevelen uit het hoofd te jagen, is er geen beter hulp dan dat je met de Speelgenoten de bruiloftswijn eens gaat uitproeven, want die moet vooral verzorgd en excellent van geur en smaak zijn. Aangezien de wijn die tevoren en op het Bezoek gedronken is, die aangenaamheid niet heeft die wel tot zo een voorname bruiloft vol kieskeurige wijnkenners zou passen. Hey! Viva! Pas op Bruidje en Speelgenootjes, nu heb je een vrolijke Bruidegom en Speelgenoten thuis te wachten, want de wijnkoper is een tractabele baas. Niemand zal hem ontslippen of zij zullen eerst aan het kelderrecht voldaan hebben van zoveel Roemertjes uit te drinken als er hoepels om het uitgeproefde Wijnvat liggen.
Adieu alle bekommernis! De Bruiloft is op handen, wie denkt nu om iets anders dan om ongemene vreugde te plegen? Weg duffe, muffe muggezifters, die altijd staan te kraaien dat de Huwelijkse staat niet anders dan zorgen en bekommernis meebrengt! Hier kunnen ze, integendeel, zien hoe al de zinnen en krachten te zamen gestrengeld worden om deze dagen in de alleropperste Vermakelijkheden ten einde te brengen. Weg met de Kommer. Zij is onder de bruiloftsgasten niet genodigd. Nu
| |
| |
denkt men aan niets anders dan om de Geliefjes in volle genoegen het pit te doen genieten van de allereerste Vermakelijkheden van het Huwelijk.
Maar zeker, Trijntje de Meid, die sterft schier van verlangen en denkt haar hart aan stukken, nauwelijks wetend hoe de tijd tot na de eerste bruiloftsnacht nog om zal komen. Want wanneer zij de jonggetrouwden 's ochtends het handwater zal toereiken, zal zij ondervinden wat voor een liberale gift haar door Bruidegom en Bruid voor al haar zorgen, lopen en draven toegereikt zal worden. Want haar dunkt, niemand heeft het beter verdiend dan zij, omdat zij niet alleen bij nacht en dag gewerkt, de Minnebrieven vlijtig onder haar hoede genomen en trouw besteld heeft, maar ook onder belofte van een goede beloning als een halve Koppelares bij de Bruid in het vrijen omgegaan heeft, waarvoor zij in heel de vrijage nog niet meer dan drie steekpenningen van de Bruidegom heeft genoten.
Maar lieve Trijntje, wacht met geduld gelijk de Bruid gedaan heeft, je zult ook jouw beurt nog wel krijgen. Hoop het goede, maar heb geen al te grote gedachten, want
Als de Bruid is in de schuit,
Zijn de goe beloften uit.
Vervrolijk je naast de bruiloftsgasten zoveel de gelegenheid je toelaten wil, wie weet welke deugdzame Herenknecht, Koetsier of buurvrijer zin in je krijgt, waardoor je een vrouw van goede staat mocht worden, want veeltijds ontstaat uit het ene Huwelijk het andere. O bloed, Trijntje, dan zou je zo goed als je Juffrouw weten wat een lekkernijen er in de eerste bruiloftsnacht te vinden zijn. Dan zou je ook mee weten te praten van de eerste Vermakelijkheid van het Huwelijk en met de Bruid de tweede tegemoet zien.
|
|