De tien vermakelijkheden van het huwelijk
(1988)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
[Tekst]Het is hoogst verwonderlijk, aangezien de Huwelijkse staat zoveel verdriet, kommer en ellende met zich sleept, dat de mensen nog zo vurig en begerig zijn om zich daarin te begeven. Jonge knapen, die door hun ontvlambare, zwavelachtige aard aan de kriele driften der begeerlijke natuur onderworpen zijn en die geneigd zijn het ding dat Min genoemd wordt door een vergrootglas aan te zien, zijn enigszins te verschonen. Maar dat luiden die eenmaal tot de jaren van kennis en gezond oordeel gekomen zijn, zich daar in laten vervoeren, dunkt mij in alle delen zo dwaas, dat hun beter een zotskap met bellen, dan een krans van overwinning aangepast mocht worden. En nog verwonderlijker is het, dat diegene die eens in die gruwelijke staat geweest is, na het sterven van de levensgezel zich wederom voor de tweede, ja derde maal daarin begeeft. Gewis, indien iemand éénmaal door verkeerde inbeelding misleid en vervoerd wordt, heeft hij enige hoop op mededogen te verwachten en enige reden van verschoning in te brengen, maar wat voor troost, wat voor medelijden zal voor hen te hopen zijn, die ten tweeden, ja ten derden male, daarin vervallen? Gelukkig zijn ze, indien ze hun lippen bedwingen kunnen om niet te spreken en hun tongen om niet te klagen, opdat hun ellende door verdiende bespotting niet grotelijks verzwaard wordt. En ofschoon ieder weet dat dit alles, ja tienmaal meer, volmaakt waar en zo zichtbaar is als de zon aan de hemel schijnt, ziet men nochtans dat elk met een bijzondere driftigheid daar naar toe loopt en met geen Hercules krachten daar van af te raden noch van af te houden is, hun gouden vrijheid versmadend om de ketenen der bitterste slavernij te verkrijgen. Ziet men niet hoe de deugdelijkste jongelingen, als zij in het bloeiendste van hun jeugd zijn, komen te vervallen? Eerst spelen zij de Jonker en vermaken zich met allerhande fraaie exerci- | |
[pagina 12]
| |
tiën, hetzij in het zingen van muziek, in het spelen op verscheidene instrumenten, in het dansen op de maat, in het spreken van verscheidene talen, in het studeren op de beste Academies en het omgaan met de geleerdste Professoren etc., maar dan ziet men, eer ze half volleerd zijn, dat ze terstond als Maartse katers beginnen te tieren en te zwieren omtrent de deuren van de jonge Juffers. En is het dat een van die Juffers met een klein beetje ogenschijnlijke schoonheid begiftigd is (die zij misschien door een vervloekte smeerzalf van toverend blanketsel verkregen heeft) deze wordt terstond, als een Sanct op het altaar verheven en aanbeden. Weldra zien ze in die ene zo veel schoonheden en volmaaktheden als ooit Venus, Juno en Pallas te zamen bezeten hebben. Daarmee krijgen al de heerlijke vermakingen, die hun ouders zo veel geld en hun zo veel tijd en vlijt gekost hebben, de schop. En al deze verlaten ze, om een geblanket Iezabelletje te mogen vergezellen. En nauwelijks zijn ze tot dit zogenaamde geluk gekomen of terstond beginnen ze te knagen aan de bittere schil van die noot, waar ze de kern niet anders dan met zuchten van smaken zullen, want zo ras zij toegang bij de Juffrouw verkregen hebben, terstond zijn ze in duizend gepeinzen wat ze allemaal doen zullen om dit lieverdje te behagen. En hier mijmeren ze zodanig over, dat al hun andere bezigheden de schop krijgen en helemaal verzuimd worden. En dit ziet men niet alleen bij de vrijers in hun schooljaren, maar zelfs bij diegenen die al een plaats in de maatschappij hebben. Want al is hij een Godgeleerde, de Boeken druipen hem door de vingers en slingeren door zijn huis en studeerkamer, gelijk zijn zinnen door elkander. En hoor je hem op de Predikstoel, het is schier al Liefde waar zijn ganse Preek uit genomen is, hetwelk dan op het Geestelijke zoveel gepast, gedraaid en gewrongen wordt als mogelijk is. Is hij een Dokter der Medicijnen, och, hij heeft met zijn eigen ziekte zo veel te doen dat hij al zijn patiënten, schoon er enige in | |
[pagina 13]
| |
doodsnood liggen, ten enenmale vergeet; ja, hij doet de Chirurgijn, met wie hij aldaar op zeker uur afgesproken had, vruchteloos staan wachten en laat zich het jammeren en klagen van de ellendige zieke, noch de gevaarlijkheid van zijn kwaal, niet eens ter harte gaan. En komt hij eindelijk, het is pas dan als het vuur in de wond, de koorts in het bloed of de ongeneeslijkheid in het lichaam geslagen is. Zo veel laat hij zich gelegen liggen aan het zoeken naar de Pome Amoris, het Liefdekruid en de Nachtschade, die zijn eigen brandende ziekte genezen kan. Is hij een Rechtsgeleerde, al zijn zinnen malen over de vraag hoe hij dit Proces, van de Juffrouw ten huwelijk te verzoeken, zal aanvangen en uitvoeren. Andere processen, schoon ze het benadelen van arme weduwen en wezen behelzen, worden aan de spijker gehangen en erbarmelijk verwaarloosd. Wordt hij op een Rechtszitting verzocht, hij verschijnt altijd anderhalf uur later dan gezegd was, omdat hij het Lief te spreken had. En als hij er eindelijk komt, dan heeft men wel de helft van de tijd die nog voorhanden is, werk om de Heer Advocaat de grond van de kwestie en waar het in de voorgaande Zitting op gebleven was, te binnen te brengen. En als men dan Partijen maar eens heen en weer gehoord en buiten heeft laten staan, zo is het eindelijk: ‘Wij moeten betere bescheiden, preciezere Rekeningen of een schriftelijke Notitie van de Eis hebben, om u lieden wederzijds genoegdoening te kunnen geven en u op goede gronden in vriendschap uit elkaar te laten gaan.’ Daar staan dan de Partijen te kijken en durven niets anders te zeggen dan: ‘Zeer wel, Mijnheer, mij zullen het tegen de volgende Rechtszitting gereed maken’. En zij moeten onderwijl met harteleed zien dat de Rechtszittingen bijna zoveel, ja dikwijls meer, geld verslinden dan de ganse kwestie behelsde. Dan is het: ‘Nu nog een glaasje gedronken en van de zaken des lands eens gesproken.’ Tot men uiteindelijk vele malen proost op het welvaren van het land en al zijn inwoners, hetwelk alleen daarop aangelegd wordt dat hij, bij zijn Meesteres | |
[pagina 14]
| |
komende, zou kunnen roemen: ‘Mijn Engel, wij hebben je zoeven nog op onze Rechtszitting met een glas toegedronken, waarvan ik durf zeggen, dat de minste druppel mij zo vriendelijk gesmaakt heeft, alsof het Nectar en Ambrozijn was, waar de Poëten zo veel van schrijven.’ Als dit de verliefde Juristen en andere geleerde hoofden doen, wat zal de ongestudeerde en malende Notaris minder doen? Anders niet dan, wanneer het op een schrijven gaat, vele omwegen, verscheidenheid van woorden, onnodige clausules en lange volzinnen gebruiken en de zaak waar het principaal op aankomt, nauwelijks aan te raken, ja, te verzuimen of op foute wijze neer te schrijven. Aldus Testamenten en andere stukken makend, waar het onderste met het bovenste en het middelste met beide strijdig is. Zo veroorzaakt hij een tweespalt en onverzoenlijke haat tussen naaste bloedverwanten, vrienden en geburen en jaagt de Advocaten, Procureurs en Herbergiers het geld van naïeve en behoeftige mensen op een verfoeilijke manier in de beurs. En helaas, zo ras de vlijtige Koopman de slag van Venus' mallemolen bekomen heeft, draait zijn hoofd zo op schroeven, dat hij zijn beurstijd keer op keer verzuimt, de Wisselbrief vergeet en altijd met zijn zakenbrieven een postrijder of twee ten achter is. Zodat hem hierdoor onbekend blijft welke koopmanschappen aan het zakken of aan het stijgen en welke goederen aangekomen of onderweg zijn. Hierdoor koopt hij goederen in waar hij binnen 8 dagen dikwijls 20, ja 30 per Cento op verliezen moet. Ja, het minnen maalt hem zo in het hoofd, dat hij daardoor zijn goederen laadt in een schip waarvan Schipper en Stuurman de meeste tijd dronken zijn en die van de tienmaal geen drie reizen behouden overgekomen zijn. En wie weet niet hoe ellendig Stad en Staat er aan toe zijn, wanneer de Militair in dit gasthuis ziek komt te liggen. Is hij in Garnizoen, wat doet hij anders dan zich op te schikken, langs straat te paraderen, de Juffer te flikflooien en op zijn kennis en | |
[pagina 15]
| |
daden te pochen, ofschoon hij nauwelijks de exercitie van het geweer, ik laat staan de Legermeting, Vestingbouw, het opstellen van Bataljons en wat er meer toe behoort, kundig is. En moet hij op Veldtocht, helaas, die hatelijke minnekoorts blijft hem bij en vliegt zo door zijn bloed, dat hem de open lucht en het ruime veld te nauw worden. Ja, schoon hij de naam (in het bijzonder bij de Juffer) had, dat hij zich vroeger een tweede Mars in dapperheid betoonde, toch zal hij de ziekaard (ik durf niet te zeggen de blood-aard) spelen, opdat hij zich met zijn gestrikte sjerp en gepoeierde pruik, nog eens bij zijn schone Venus, die aanbiddelijke Pop, zou mogen vertonen. Menigmaal een zware belegering en hoge affairen van Staat verlatend, om een mank, scheel of gebocheld potentaatje te vergezellen. Wordt hem, door gunst of recommandatie, een sterke Stad of Vesting die belegerd wordt, toevertrouwd, onmiddellijk vreest hij voor zijn eigen eierkorf en bedenkt allerhande voorwendsels en middelen op welke manier hij het best capituleren, de plaats verlaten en zich bij die Schone vervoegen zal. En helaas, wat waagt de Schipper of de Stuurman niet, die aan deze melaatsheid ziek is? Wat voor bittere koude, wat voor hoge zee zal hij niet weerstaan door het ongeremde verlangen dat hij naar zijn nietige Jannetje heeft? Hoe menigmaal waagt hij andermans Schip en de Koopman zijn goed, ja, zijn eigen leven om een wispelturig Liefje, dat misschien, eer hij drie dagen op zee geweest is, haar hart al van hem afgekeerd en haar woord aan een ander gegeven heeft? Nochtans, schoon de allerwoestste golven zeer deerlijk langs het Schip en hem over het hoofd vliegen, hij doorstaat alles. De grote Oceaan, noch de bulderende noordenwind, de Boreas, zijn machtig die dolle brand te doven of hem die nevelen uit het hoofd te jagen. Overvalt hem het noodweer te veel of wordt hij gewaar dat hij te ver uit de koers is, och, dan wenst en bidt hij alleen dat hij zijn Vuurbaken, die lieve ogen van zijn Jannetje Martens maar voor een ogenblik mocht aanschouwen! Och, dan was alles wel! | |
[pagina 16]
| |
Al werd hij dan door de zee verslonden en de Haaien tot een prooi, zijn hart was gerust, ook al vloog het Schip aan spaanders en gingen alle zielen en goederen die binnen scheepsboord zijn, jammerlijk verloren. Komt hij door een onverwacht geluk uiteindelijk toch voor het land, och, het is hem te lang dat hij op de loodsen zou wachten! Ofschoon het mistig weer is en hij Venus' blinddoek voor de ogen heeft, zeilt hij er evengoed op in en stelt nog alles in gevaar dat zo dicht bij behoud is. En raakt de Winkelier eens in het malen van dit doolhof der Verliefden, wat houdt hem minder bezig dan op zijn winkel en klanten te passen? Waaraan besteedt hij meer tijd dan zichzelf op te schikken, de Juffrouw te vergezellen en met een jacht of Sjees alle vermakelijkheden aan te doen. Hij praat wel gedurig van goede nering waar hij boven anderen mee gezegend is, maar zelden spreekt hij erover hoe deerlijk hij die verwaarloost door met de Juffer op te trekken en haar te liefkozen boven al wat hem voor het lijfsbehoud nodig is, waardoor zijn winkel zonder meester en zijn knechts zonder gezag gevonden worden. Wordt het Nieuwjaar, zijn kladboek wordt niet overgedragen naar het grootboek en zijn Rekeningen blijven onuitgeschreven. Port hem iemand hiertoe aan, och, de vrijer heeft het zo druk dat nauwelijks een half uur daartoe gevonden kan worden, want waar hij gaat, waar hij staat, wat hij denkt, wat hij doet, steeds speelt hem in gedachten hoe lief en lekker het is die malse lipjes van zijn Beminde te drukken en uit een ongeveinsd hart bemind, ja somtijds gekust te worden. Hier wordt al de tijd aan verkwist en hierdoor drijven al zijn zaken gelijk zijn zinnen op losse schroeven. In het kort, van welke stand mensen ook zijn, zo ras zij aan de schil van de Huwelijksnoot gaan peuteren, zullen ze, eer ze eens de pit waar ze naar verlangen bekomen kunnen, niets anders dan doornen en distelen van verdriet en ellende gevoelen. En is het dat iemand al een voetstap verder op deze baan is gekomen van in de gunst van de Juffrouw te staan en mettertijd zijn | |
[pagina 17]
| |
doelwit te zullen bekomen, terstond is zijn ellende zoveel verdubbeld als zijn ingebeelde geluk, want dadelijk kwelt hem de vrees dat haar vader of moeder of oom of voogd geen behagen in zijn persoon, middelen of beroep zullen hebben of dat zijlieden of de Juffrouw een ander in zijn plaats verkiezen zullen. Of ziet hij dat een ander, zo goed als hij, toegang bij de Juffrouw krijgt, direct slaat hem de jaloezie zo in de hersenen dat hij alle mogelijke vondsten bedenkt om die minnaar bij de Juffrouw verdacht te maken. Krijgt een ander wat meer voordeel, hij roept hem in duel en waagt aldus het kostbare leven voor haar die hem misschien, als hij haar verkregen heeft, wel duizend doden van verdriet zal aandoen. Zie eens wat een vermaak alleen dit Voorspel medebrengt, helaas, wat zal het trouwen zelf dan niet doen? Waarlijk, wie dit alles op de juiste wijze overweegt, zou hij de Juffrouw bijna niet vervloeken die hem tot deze dolle razernij gebracht heeft? Doch minnaars, ga vrijelijk je gang en vermaak je met deze ingebeelde vreugde en weet, zo je het gehoopte geluk van haar tot een Bruid te verkrijgen, bekomt, dat tenminste deze Tien volgende Vermakelijkheden je nog bedrukken zullen. |
|