Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtvrij
[pagina 135]
| |
Toon: Valencienne, of La Lande.
ALs d' Opper-Koning,
Door sijn onbepaalde macht,
't Hele aardtrijk gaf ten woning
Aan het menschelijk geslacht,
Gaf hy aan den man daar by
Volle macht en heerschappy,
Dies hy, door dees hooge krooning,
Als een Heer te achten zy.
| |
[pagina 136]
| |
2.
Maar veele mannen
Leven in dees Heeren-staat
Niet veel beter als Tirannen,
Buyten alle re'en en maat;
Want de swakheyt van de vrou,
Die hun macht verstercken zou,
Wort misbruykt en ingespannen,
Tot berou van liefd' en trou.
3.
Want al hun vreugde
Wort gedragen in de kroeg,
Daar de wijn het hert verheugde,
's Avonts laat en 's morgens vroeg;
Daarmen, met een yd'le praat,
Elk bedilt in staat en daat;
En Godts huys, het school der deugde,
Wort van hun het meest gehaat.
4.
Hier valt geen scheyden
Eer de wijn haar heeft verhit,
Schoon de vrou in deze tijden
Schier in duyzent angsten zit;
Die uyt liefd' en zoeten aart,
Dik de minste duyt bespaart;
Daar de man, aan allen zijden,
't Gelt acht niet een mispel waart.
5.
Want ziet hem woelen,
Wat hy zeyt, is, Tap en Schaf;
Lang toebak, wilt glazen spoelen,
Loop doch haastig op een draf:
Versche Oesters, Caviaart,
En al 't goetje van dien aart,
Moet sijn heete lust verkoelen:
Dan aan Tiktak-bort of kaart.
| |
[pagina 137]
| |
6.
O droeve dagen,
Waar in datmen alle daag
Laas zo meenig vrou hoort klagen
Van de kancker dezer plaag;
En, helaas, daar 't echte-bedt,
Door den dronk, dik wort besmet;
Wijl een dronckaart sijn behagen
Meest op andre vrouwen zet.
7.
En ziet sijn grillen,
Want zo ras hy komt in huys,
Zal hy 't minste zier bedillen,
En bezuchten noch sijn kruys.
't Vrouwtje krijgt zeer licht een graau,
En de meyt het nagebaau,
En 't verwijt van veel verspillen,
Schoon sy 't sparen noch zo naau.
8.
O wreede mannen,
Die zo vreemde gangen gaat,
Zijt gy beter als Tirannen,
Datg' uw eygen vleesch dus haat?
Droncke Nabals als gy zijt,
Die de heylig' echt ontwijt,
't Schijnt uw mensheyt is verbannen,
Dat gy leeft uw vrou tot spijt.
9.
Is dit de liefde
Die natuur en plicht gebiet,
Die gy zey dat u doorgriefde,
Eer gy haar bracht in 't verdriet?
Is dit heerschen met verstant?
Is dit bieden haar de hant?
Foey die 't vrouwen-hert dus kliefde
Zijn maar monsters van het lant.
| |
[pagina 138]
| |
10.
O lieve Vader,
Die oneyndig zijt in macht,
Raak die zielen doch eens nader,
Door uw hemel-vyer en kracht:
Leer haar eens het groot gewicht,
Van uw wil, en haren plicht:
Ja Heer trek 'er allegader
Doch die schellen van 't gezicht.
11.
Gy kondt de herten
Neygen als een waterbeek,
En haar ziel, vol slinkse perten,
Maken door veel tranen week.
Gy bliest wel uw zoete min
Tot een wreede Paulus in;
Wel, ô Heer, verhoedt haar smerten,
En blijft gy doch haar gewin.
|
|