Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtvrij
[pagina 52]
| |
Toon: Je voy toutes les nuicts. Of: Dat Jupiter sijn troon.
| |
[pagina 53]
| |
2.
Hier preekt gy als een Sant,
En oordeelt elks verstant,
Terwijl gy zit en smookt en rookt zo fel,
Als of uw keel een schoorsteen was der hel:
Hier komt gy niet van daan,
Voor dat uw beenen
Nauliks konnen gaan,
En wie u ziet u moet beweenen;
Wijl gy 't heyl-pat mist
En 's hemels gaven quist.
3.
O dwaze die dus dwaalt,
En uw gemoet verstaalt,
Wat legt gy dus en zuypt en smookt en swelgt,
Aan 't geen waar door gy lijf en ziel verdelgt?
Staat op, o mensch, en toont
Dat noch de reden
In uw boezem woont:
Vervalt doch noyt zo uyt de zeden,
Dat gy, dwaas van geest,
Leeft erger als een beest.
4.
Want weet, dit is uw lot:
Een dronckaart walgt voor Godt;
En waar hy zit, of waar hy gaat of staat,
Hy wort al-om van d' En'le-rey versmaat.
Ook schuwt de deugt hem sterk,
En alle menschen
Strekt hy tot een merk:
Ja wie zou sijn gezelschap wenschen?
Want het hels-gespuys
Vermaalt hem zelf tot gruys.
| |
[pagina 54]
| |
5.
De dronckenschap is niet
Als moeder van verdriet:
Dies is 't gewis, daar zal een weedom zijn,
Voor hun die helden zijn ontrent de wijn,
Godt heeft de wijn gegont,
Tot 's menschen vreugde,
En vermaak der mont;
Maar noyt tot hinderpaal der deugde:
Dies het misbruyk zal
Godt straffen zonder tal.
6.
Keer, kroege-loopers, keer:
Of als g' er zijt, zo leer,
Wanneer dat gy uw romer ziet geveegt,
Dat ook uw uurglas weder is geleegt.
En drinkt gy daar toebak,
Uw lecker smookje,
Zo gedenk ook strak:
Wat is mijn leven als een rookje,
Dat zeer licht vergaat,
En vuylen stank na-laat.
7.
En als de waart 't gelach
Bereeckent, zo hy plach,
Denkt dan, ô mensch, dat Godt ook telt de wijn,
Van hun die hier, als in sijn herberg, zijn;
En dat hy eenmaal zal
U doen betalen
Dit uw swelgen al:
Maar zal met heyl en gunst bestralen,
Dien die 't heeft gemist,
En straffen die 't verquist.
| |
[pagina 55]
| |
8.
Doch wilt gy zijn gera'en,
Zo vang op heden aan,
Terwijl noch duurt uw brosse levens-tijt,
En telt met Godt hoe veel gy schuldig zijt:
En komt gy gelt te kort;
Zo bidt uw Jesus
Dat hy borge wort:
Want hier en gelt geen ander gelt van Croesus,
Maar geloof en boet,
En wercking van het goet.
9.
O struyckelende mensch,
Zijt wis gy krijgt uw wensch,
Zo gy dus kondt uyt zonden-slaap opstaan,
En uyt dees werelt, als uw herberg, gaan.
Uw Jesus dronk den dronk
Der bittre beker,
Op dat hy u schonk
Gena voor straf, zijt hier op zeker;
En wie dit gelooft,
Krijgt 's hemels kroon op 't hooft.
[Wie dat de gulde middelmaat.] | |
Toon: Psalm 24.Wie dat de gulde Middelmaat
Behoudt in spijze, drank en praat,
Die hoedt sijn ziele voor veel zonden:
En zal, als Godt sijn rechtbank spant,
Van vele feylen, zond en schand,
Zijn, boven andre, vry gevonden.
|
|