Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Toon: Chere Phillis, &c.
| |
[pagina 2]
| |
2.
Het zingen is den mensche noit verboden,
Het zy men blijd' of treurig is van geest;
Maar menigmaal is 't ons belast van Gode,
En in den Hemel doet men 't allermeest:
De Serafinen, voor des Heeren throon,
Die zingen eeuwig met een hemel-toon:
O Heylig, Heylig, Heylig is de Heer,
De gantsche aard' is vol van sijne eer.
3.
Bedrukte ziel, met rampen overgoten,
Kom voeg u mee by ons ter ZEDE-ZANG;
Al zijtg' in droefheyts kercker vast gesloten,
En dat de tranen rollen langs uw wang,
Gy zijt nochtans den Hemel even na,
En Godt slaat uw gezang en zuchten ga;
Gy zijt de naeste aan dit schoon gewin,
Want gy bestormt en neemt den Hemel in.
4.
Kom laat ons dan den Heere vrolik zingen,
En juychen t' saam den Rotzsteen van ons heyl:
Sijn stercke hant doet wonderbare dingen,
Sijn trouw' en liefde vint geen maat noch peyl:
Hy heeft voor 't menschelijk vervloekt geslacht
Een lossing uyt elend te weeg gebracht,
En heeft gedacht aan 't lieffelijk verbont
Dat eenmaal ging uyt sijn onfeylb're mont.
5.
Wel wech dan met de dart'le minne-dichten,
Ons zangen zijn den Heer' alleen gewijt:
En wat ons niet kan stichten moet hier swichten;
Wy minnen niet dan 's hemels zoetigheyt;
Wy volgen hier, in needrig aardsch gewaat,
Het ware Kruys-lam waar het henen gaat,
En zingen hier zo lang sijn lof op aart,
Tot dat hy ons zal voeren hemelwaart.
| |
[pagina 3]
| |
6.
O vriendelijke Jesus, onz' verlangen,
Stoot onze zielen doch noit van u af:
Blijft gy alleen de stof van onze Zangen,
En doet ons haten 's werelts vuylen draf:
Op dat wy met die zuyvre maagden t' saam
Ontfangen aan ons hooft Gods grooten Naam,
En zingen onder 's hemels snaar-geluyt
Het nieuw gezang uw's lofs, eeuw in, eeuw uyt.
|
|