Boertige en ernstige minnezangen(ca. 1710)–Cornelis Sweerts– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Klinkdigt. Aan Astrea. Als myn vinger haar boezem raakte. AStrea, die, door uw bekoorelyk gewelt, De harten dwingen kunt, als gy uw gunst laat daalen Op eenig sterveling, door uw vergoode straalen, Terwyl de vriendelykheit uw schoonte en deugt verzelt, Wanneer myn vinger zich eens by uw boezem stelt, [pagina 54] [p. 54] En al te onachtzaam, eer ik hem te rug kan haalen, Tot op uw bergjes glyt, beken ik gansch te dwaalen Als op de Pereneën, in 't sneeuw, dat nimmer smelt: Maar evenwel kunt gy uw gramschap noch verzetten Dit geeft den minnaar hoop, waar op hy dient te letten, Die op uw starren oogt, en daar op zeil mag gaan. Uw starren, de oogen, die een gloet in hem ontsteeken, Doch gansch vergeefs; dus wyst myn vinger, door die streeken, U uw volmaaktheên, en myn myn gebreeken aan. K. Zweerts. Vorige Volgende