Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 148] [p. 148] LXXVIII. Doode Jeugd. O laat mij weenen om mijn blonde Jeugd, Die nu voor eeuwig dood is! laat mij 't graf Dat, in mijn ziel, haar bleeke Erinnring gaf, Met bloemen tooien van verloren vreugd! Op 't marmren grafkruis hangt cypresgroen af. Als trouwe zusters, treuren Liefde en Deugd. En elke waan, die 's menschen hart verheugt, Ligt daar vergaan, in 't kerkhofzand, als kaf. Een sneeuwwitte engel breidt de vleuglen uit Vlak boven 't graf, alsof hij opwaarts vloog, Met spitsen vinger wijzend naar omhoog. En zacht, als klaagmuziek van vêel en fluit, Doortrilt de stille lucht mijn droeve zang: - ‘Ontwaak, mijn Jeugd! 't wordt me op uw graf zoo bang!’ Vorige Volgende