Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] LXXVII. Sneeuw. De Winterzon zegt: - ‘Ik ben Liefde!’ en lacht En werpt zijn glansen, goud en rozerood, De droomende Aarde, als schatten, in den schoot. En de Aard, die Liefde, tot ontluiking, wacht, Misleid door kussen, waant zich rijk en groot, Wijl Liefde zelf haar liefkoost. En, heel zacht, - De bruid in 't blinkend blank ligt in zijn macht - Kust hij haar sneeuwdos weg, haar onschuld dood. Omkransd van rozen, vlijt de gouden Zon Zich blij te ruste op 't vorstlijk wolkenbed Van purper fulp en hyacintblauw dons. Doch 't zedig kleed, dat haar de Winter spon, Is slijk nu.... reinheid heeft haar niet gered. - Mijn heilige in den hoogen, bid voor ons! Vorige Volgende