Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] LXXV. Tobias. De jonkman wist niet, toen zich, als gezel, Een van Gods zeven uitverkoornen bood, Uit wiens geleide louter zegen sproot, Gelijk uit Mozes' rots de wonderwel, Dat hij een engel had tot reisgenoot, Eer de engel sprak: - ‘Zie, ik ben Raphaël!’ En vlood... Doch ik, die naast u ging, wist wel Dat gij een engel waart, aleer gij vloodt. Als ik u diep in 't hemelrein azuur Der oogen blikte, werd mijn hart zoo bang Dat ik wel dacht: - ‘Hij blijft met mij niet lang,’ 't Wordt mij soms weer of 'k in uwe oogen tuur En 'k voel diezelfde huivring in mijn haar. O kon ik tot u gaan! o wist ik waar! Vorige Volgende