Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 144] [p. 144] LXXIV. Troost. En nogmaals droomde ik dat zij tot mij kwam, Met zaligstralende oogen, waar geen traan, Maar louter licht was ooit van uitgegaan. Zij wenkte zwijgend; ik volgde als een lam. Ik sprak: - ‘Voor hen, die aan een sterfbed staan, Weet ik geen grootscher troost dan deze!’ En klam Van vrome ontroering was mijn hand; zij nam Die zachtkens in haar hand en zag mij aan, Als de engel, die de Blijde Boodschap bracht Van vrede op aarde en vreugde om 't Kindekijn, Zeer lang geleden, in dien winternacht. En uit den hemel bracht zij bloemen mee En 'k dronk, als een wien dorst, een beker wijn, Uit bloem en blik en handdruk hemelvreê. Vorige Volgende