Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 130] [p. 130] LX. Septemberdag. In 't stille park, waar dahliaas nu pralen Met purper fulp, gepijpt als spaansche kragen, Waar 't blauwgroen gras, gedrenkt door regenvlagen, Mijn stappen inzuigt, is 't mij lief te dwalen. Zachtblauw de lucht, waar zilvren wolken jagen, Bleekgeel de dorre blaadren, die daar dalen, Sneeuwwit de zwaan, traag drijvende op den valen, Bekroosden vijver, waar de wilgen klagen. Een vochte mosgeur stemt tot droeve droomen. Zwaarmoedig ruischt, in 't zwartgroen loof der boomen, Een stem van scheiden, lijden en verderven. Een bleeke nevel hult den zomer teeder In 't kleed van weemoed, waar hij in moet sterven... En vreemde smart daalt in mijn boezem neder. Vorige Volgende