Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] LVII. De Vrucht des Levens. Ik kwam in Eden uit de woestenij. Den Boom des Levens kroonde één enkle vrucht, Die blonk als goud in 't vonklend blauw der lucht. Mijn hart sprong op. - ‘O kon mijn hand daarbij! Wie plukt dien appel, waar mijn ziel naar zucht? De vrucht des levens hangt te hoog voor mij.’ Toen hoorde ik zacht geritsel aan mijn zij, Als 't vleugelruischen van een vogelvlucht. Doch 't was een reuzevogel en hij liet De Vrucht des Levens vallen in mijn schoot. Zijn blanke vleuglen had ik gaarn gekust. En 'k at den gouden appel en nu vliet Door al mijne aadren - spelt dat liefde of dood? - Gelijk een vuur dat niet wordt uitgebluscht. Vorige Volgende