Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 126] [p. 126] LVI. De Spiegel. Een vreemd visioen! Ik droomde dal ik zwaar Gezondigd had en vóór een spiegel stond, Nog dronken van mijn zonde, met los haar En vonklende oogen en ontloken mond. En 'k juichte in wilde weelde en 'k zag - zoo waar Als God leeft! - doodsbleek tusschen 't lokkenblond, Een droef gelaat mij aanzien met een paar Oogen, mijn hart doorborend tot den grond. En 't was mijn eigen beeld en angstig vlood Ik van dien spiegel, waar 'k gescheiden zag Wat één moest blijven tot den Tongsten Dag. En 'k beefde, als een die d' adem van den dood Voelt gaan over zijn voorhoofd - en mijn' blik Trof driemaal, in het glas, mijn dubbel Ik. Vorige Volgende