Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] LIII. De Grot. O diep en donker was de bergspelonk, Waar 'k tastend klom op trappen in de rots. En aan mijn voeten hoorde ik dof geklots, Wanneer een steenklomp, plomp, in 't water zonk. - ‘Bezwijk niet eer ge 't licht vindt!’ sprak mijn trots. En 'k zag, zeer ver, zeer hoog, een blauwe vonk. En als ik blikte naar die lichtplek, dronk Mijn ziel geloof in de eeuwge liefde Gods. Ik voelde uit klamme hand en vochten voet Mijn bloed stil vloeien in de duisternis, En 'k hoorde vlêermuisvlerken om mijn haar. Doch ik, als een die zware zonde boet En hoopvol lijdt, wijl lijden loutring is, Klom moedig voort.... en zie! de zon was daar. Vorige Volgende