Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] LII. In de Steppen. De zon zonk bloedrood weg. Ik rende, alleen, Door stille steppen, op een wild, wit ros. Zijn manen vlogen en mijn haar woei los. Geen stem gaf antwoord, als ik riep: - ‘Waarheen?’ Laag over 't landschap hing de lucht, vaalros. In 't mulle sneeuwveld, waar elk spoor verdween, Zocht ik een voetstap; ik bespeurde er geen. En huivrend hulde ik dichter me in mijn dos. En sneller holde 't ros; de vlakte vlood. Een witte wolk van vlugge vlokken viel, Als dwarrlend dons van zwanen, klankloos zacht. En duldloos, in dit rijk van stilte en dood, Voelde ik het levenslijden van mijn ziel. En razend rende ik voort, door sneeuw en nacht. Vorige Volgende