Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 118] [p. 118] XLVIII. Labyrinth. Toen doolde ik in een marmren labyrinth Van trappen, leliewit en hemelhoog. En 'k hoorde een stem die fluisterde: - ‘Ik gedoog Niet dat gij ruste aleer ge een uitweg vindt!’ 't Was of een god mij voortdreef en, het oog Gevestigd op de sterren, als een kind Op moederoogen, voelde ik hoe de wind Met reiner wiekslag om mijn lokken vloog. Doch zie! het ondier, dat ik moest verslaan, Was 't booze en donkere in mijn eigen ziel. En 'k wist, kon niet miju kracht dien kamp volstaan, Dat ik verpletterd van mijn hoogte viel. En 'k toog ten strijde en in mijn rechter blonk De gouden leiddraad, dien me uw liefde schonk. Vorige Volgende