Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 111] [p. 111] XLI. Doornen. Zoet fluit de vink, beroofd van 't licht der oogen. Schoon zingt de nachtegaal in 't nachtlijk duister. Gedoofd moet eerst der zonne gouden luister, Vóór 't lieflijkst lied, rein trillend, stijgt ten hoogen. Geen andre vogel zingt, geen koeltje ruischt er In 't groen gewelf, gesteund door bronzen bogen. Doch booze doornen, zonder mededoogen, Doorboren hem, naar wien ik aemloos luister. Laat, als de vink, u in geen kevie sperren, Door nijd en laster laat u niet verblinden, Doch zing uw schoonste lied voor woud en sterren! En, weet de vijand u ook daar te vinden, Loon kwaad met goed, als 't vogeltje in de doornen, En zing nog beter! Zoo doen de uitverkoornen. Vorige Volgende