Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] XXXVIII. Natuur. Vóór ik u vond, o liefste! o langverbeide! Leende ik mijn ziel aan wolken, bloemen, boomen. Heel de natuur, bevolkt met schoone droomen, Bood me een tooneel, waar 't koor ten dans zich reide. - ‘Mag 'k als een smeeklinge aan uw altaar komen?’ Vroeg ik aan 't bosch, waar 't lommer spelemeide. - ‘Wieg me aan uw boezem!’ bad ik meer en heide. - ‘Laat in mijn ziel, o zon! uw zegen stroomen.’ En 't welig mos bood me een fluweelen peluw, En 't kalme woud nam me in zijn krachtige armen, En 'k voelde uw liefde, o veldenrijke Veluw! 'k Weet nu: 't was waan, natuur kent geen erbarmen, Zij pronkt met zielvol schoon, dat wij haar schenken. De mensch alléén kan trouw den mensch gedenken. Vorige Volgende