Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 103] [p. 103] XXXIII. Sterrennacht. De stille straat lag blank in 't licht der maan. De warme wind bracht loovergeur van 't woud. In 't blauw der heemlen zag 'k, als stippen goud, De verre sterren, hoogverheven, staan. Toen hoorde ik lachen in de verte - en koud, Als sneeuw in 't hart der bloem aan 't opengaan, Viel mij dat lachen in de ontloken blaen Der ziel, die 't nachtmysterie had aanschouwd. Toen luisterde ik niet langer naar het lied Der verre sterren, maar naar 't stemgeluid Dier blijde knapen..... en mijn droom was uit. Gij die voorbij gaat, stoor mijn peinzen niet! Mijn stille ziel gelijkt de Christusbruid, Die, in haar cel, de vreugd der wereld vliedt. Vorige Volgende