Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] XXVII. Nebo. Ik sta, als Mozes, vóór 't Beloofde Land. Ik zie 't van verre en mag niet binnengaan. Ginds, aan mijn voeten, golft het gulden graan; Vroom ruischt het woud: ‘God doet zijn woord gestand.’ Ik bal de vuist en klaag u, Jahvéh, aan, Verberge u ook een koopren wolkenwand. Zwaar, op mijn schouder, valt de onzichtbre hand En straft mij streng voor wat ik heb misdaan. Had ik, als hij, die de uitverkoornen Gods Ten leven leidde, een grootsche taak volbracht, In stillen vrede stierf ik op mijn rots. Doch doelloos moet ik lijden en mijn klacht Kaatst, onverhoord, de kale bergkruin weer.... En, de oogen dicht, stort ik in d' afgrond neer. Vorige Volgende