Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] XXVI. Kloostertuin. Gelijk een non, die, bleek en rusteloos, De kloostergaarde wandelt op en neer: Bij 't zelfde perk neemt zij dezelfde keer. 't Is herfst; ontbladerd ligt de laatste roos. En 't plechtig uur herdenkt zij telkens weer, Toen zij, zoo jong, met vreugde en voor altoos, De witte wijle insteê der wereld koos. In 't stervend loover zingt geen vogel meer; - Zoo dool ik, droef, door 's levens dreven heen. Geen zon! geen zang! een bloem? ik vind er geen. De dorre blaadren dwarrlen, geel en bruin. Op 't marmren kruisbeeld vallen ze, één voor één. O leven! stille, kille kloostertuin, Met hooge muren en een god van steen! Vorige Volgende