Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 94] [p. 94] XXIV. Storm. De regen stroomt en klettert op mijn ruiten, Als weenden de englen over mijn ellende. 't Is zwarte nacht, waar ik mijne oogen wende. 't Geboomte kreunt; de stormen slaan aan 't muiten. Zoo, in mijn ziel, jaagt de opgeruide bende Van donkre driften, die 'k niet op kan sluiten. Mijn liefde schreit, mijn haat wil ook zich uiten. Geen enkle ster, die troostend licht mij zende! O morgen blinkt, in 't blijde blauw, de zon weer! Bol blaast de wind de witsatijnen wolken, De lucht is rein, als na een zomersch onweêr. Doch, slaapt die nacht in duistre hemelkolken, Ontlooverd treurt mijn gister groene gaarde. Mijn schoonste boomen sloeg de storm ter aarde. Vorige Volgende