Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 92] [p. 92] XXII. Rozen en Asters. En, in mijn droom, zag ik een tuin vol rozen, Reinwit en rood, aan ranke rozelaren. En 'k voelde 't bloed snel vloeien door mijne âren, Mijne oogen vonklen en mijn koonen blozen. Doch vrome vrees kwam door mijn ziel gevaren. 'k Mocht in dien hof mij wel een wijl verpoozen, Maar al die bloemen, door mijn hart gekozen, Wou de eignaar van dien tuin voor zich bewaren. Eén zucht, één blik van ongestild verlangen.... En 'k beurde een ruiker asters van de zoden. - ‘O najaarsbloemen, bleek en droef als dooden, Wilt gij mij troosten? moge 't u gelukken Die zoete zomerrozen te vervangen, Wier schoon mij lokt, maar die ik niet mag plukken!’ Vorige Volgende