Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] XXI. Op Reis. Gelijk een reizende, in een schoone streek, Terwijl de trein door woud en velden vliedt, Wel koren golven, boomen vluchten ziet, Maar 't eigen beeld daartusschen, roerloos bleek; Tot zij van 't landschap luttel meer geniet, Wijl 't spieglend glas, hoe ze ook dien blik ontweek, Met de eigen oogen haar in de oogen keek, Zoo vaak zij tuurde.... langer duldt zij 't niet. Smette ook een stofwolk 't lichte zomerkleed, Neer glijdt het raampje en binnen vliegt de rook, Maar veldlucht streelt haar onweerkaatst gelaat; - Zoo zie 'k in 't leven steeds mijn eigen leed En 't staren op mijzelv' verdriet mij ook En 'k ruk aan 't raampje.... dat niet opengaat. Vorige Volgende