Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] XIX. Weerschijn. Gelijk een eenzaam kind, dat prettig speelt Met wilde bloemen, bij een watervliet, Meent dat de beek een blonde speelnoot biedt, En de armen uitstrekt naar haar eigen beeld; Zij lacht het kind toe, dat zij lachen ziet, Wijl 't vriendlijk hartje gaarn' zijn vreugde deelt, En werpt in 't water, dat haar bloemen steelt, Haar fraaisten krans, maar 't meisje dankt haar niet. De speelnoot komt niet, hoe zij roept en noodt, Dan springt ze in 't water.... moeder is nabij, Doch, als zij aansnelt, vindt zij 't kindje dood; - Zoo speelde 't leven ook zijn spel met mij: 'k Zag liefde in oogen waar mijn liefde in viel, Doch 't was de weerschijn van mijn eigen ziel. Vorige Volgende