Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] XIV. Wandeling. De koele herfstwind krult de groene pluimen Der slanke popels, zaait een geelen regen Van dorre blaadren op de bruine wegen En doet de kalme waatren even schuimen. Een nevel, têer als waas van blauwe pruimen, Omhult de vert', vol zonne- en schaduwvegen. Hier is 't mij wel, met u alleen! een zegen Daalt op mijn hoofd en 'k voel mijn borst verruimen. O laat mij nu, met lange, stille teugen, Uit aarde en hemel liefde en schoonheid drinken En me in 't geluk van zulk een dag verheugen! Kon ik nu zacht van 't zijn in 't niet-zijn zinken, Vóór 'k hemelblauw en wuivend groen moet derven, Wat zou ik zalig, in uwe armen, sterven! Vorige Volgende