Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 82] [p. 82] XII. Gelijk een Meer. Gelijk een meer, waar rotsen over hangen, Zoodat nooit zon of maan op 't water scheen, Zoo droef en donker was mijn dag voorheen, Toen nimmer vreugde een blos bracht op mijn wangen. Nu tintelt vroolijk, groenblauwe edelsteen, Mijn zonnig meer, door bloeiend lisch omvangen En mischend loof, vol blijde vogelzangen, En zwanen zwenken, waar de rots verdween. In oude sprookjes heb ik wel gelezen Van tooverij, die 't al herscheppen kon, Doch: - ‘'t Zijn maar sprookjes!’ waande ik vaak voordezen. En thans geloof ik aan dier wondren bron: Uw heldre blik betoovert heel mijn wezen, Mijn donker leven schenkt gij ruimte en zon. Vorige Volgende