Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] IX. Mijn Ster. Hoog aan den zwarten hemel, diep in zee, Vonkelt een ster; geen arend stijgt zoo hoog, Geen vlugge pijl uit strakgespannen boog. Wat weet die reine van mijn wel of wee? En beurtlings richt ik, stil, mijn starend oog Naar zee en hemel en ik wacht, gedwee, Of op mijn rots, die opdoemt tusschen twee Grondlooze diepten, niet één lichtstraal vloog. Doch zwart en maanloos blijft de nacht; alleen Die ster is zichtbaar, tusschen flarden heen Van wolken, donker met een zilverzoom. Mijn schoon geluk, gij blinkt, gelijk die ster, Hoog boven 't leven, diep in 's levens droom, Zoo dubbel wreed, zoo onbereikbaar ver! Vorige Volgende