Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] VIII. ‘Verboden Wandeling’. Als arme kindren, zwervend door het land, In 't lommer van een lusthof blijven staan, Waar vijvers vonklen, nachtegalen slaan En koel groen loover schut voor zonnebrand; Verlangend turen ze in die donkre laan En naar dien schat van bloemen, hand in hand, Voor 't gulden hek, barvoets in 't mulle zand, En spreken niet, maar zuchten diep.... en gaan; - Zoo wijlden vaak mijn wenschen vóór de poort Van 't Paradijs en 'k droomde een schoonen droom. Fel steekt de zon, lang is de weg, 'k moet voort. 'k Zie telkens om naar de ongenoten jeugd. Mijn hart is zwaar en maakt mijn schreden loom En vraagt: - ‘Is vreugde zonde en droefheid deugd?’ Vorige Volgende