Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] VII. Verleden. Ik zie u naadren, bleek in 't licht der maan, O schimmen van mijn dagen, aan den voet Der sponde waar ik droom - een stille stoet - En zwijgend blijft gij voor mijn leger staan. Eens kwaamt gij mij met rozen tegemoet, O lieve dooden, blikt mij zóó niet aan! Wat heb ik u, dat gij zoo weent, misdaan? Verwijt mij niet mijn zonde! ik heb geboet. Vreest niet dat nieuwe dagen uit mijn ziel Uw bitterzoete erinnring bannen! - Neen, Ik doe als 't meisje dat haar paerelsnoer Zag breken: elken paerel, die daar viel, Raapt zij zorgvuldig van den gladden vloer En telt ze na - en daar ontbreekt niet een. Vorige Volgende