Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] VI. Godeblik. Ik doolde alleen in 's levens wildernis - Een donkre stonde, zonder zon of maan - Toen zag 'k een god, gesluierd, vóór mij staan. Zijn zilverkleed bracht licht in duisternis. Ik sprak: - ‘Ik weet: wie God ziet, moet vergaan, Doch ook: de dood deert niet wie zalig is. Eén blik van u verlost mijn ziel gewis!’ En 't slepend kleed roerde ik als smeeklinge aan. Toen sloeg de god den sluier van 't gelaat En zag me in de oogen, stil en diep.... doch ik Verborg mijn aanschijn in zijn wit gewaad. Ik lag verpletterd door zijn vlammenblik. En toen ik oprees, klonk een stem: - ‘Te laat! Snel vliedt de god wie niet zijn blik weerstaat.’ Vorige Volgende