Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] VI. Rustende Koe. In 't welig weigras ligt de kalme koe, Met droomende oogen starend vóór zich uit, Naar 't strakke luchtblauw, waar geen wolkje drijft, De loome zomermiddag neigt ten eind En gouden gloed ligt op het grasfluweel. Een vluchtig zuchtje van den zoelen wind Glijdt, flauw, door 't loover van den appelboom En licht de slappe blaadren even op, Zoodat de schaduw op den rossen rug Van 't rustend dier zacht wiegelt heen en weer. Wat witte vlinders fladdren over 't gras En 't zomersch gonzen van de vliegen maakt De stilte hoorbaar op de kleine wei. Vorige Volgende