Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] XVIII. Voorheen. 't Is ál zomer en bloemen, hoe wijd men ook ziet, Maar de zon en de rozen verblijden mij niet. O mijn liefste, bespot om mijn lijden mij niet! Ja, wel blauw is de hemel, wel groen is het woud, Maar 'k heb schooner die aarde en dien hemel aanschouwd. Als ik denk aan die dagen, dan waan ik mij oud. Heugt, als mij, u die heuvel met dennenplantsoen, Waar de krekeitjes zongen, bij zomerseizoen, En dat vroolijk gehuchtje, gedoken in 't groen? Doch al heugt u ons dwalen, al dwalen wij weer In de velden en wouden van 't heerlijk weleer, Zie! wij vinden de vroegere weelde er niet meer. Vat ge 't vluchtig geluk niet gezwind bij den zoom Van zijn purperen kleed, doch verzuimt ge 't uit schroom, Weet: 't is fraai als een sprookje en gewiekt als een droom. Vorige Volgende