Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] XIV. Werkelijkheid. Ik zwerf alleen door de uitgestorven stad En denk aan ál wat ik heb liefgehad. O schoone tijd, voor eeuwig nu voorbij, Toen elk seizoen nog lente was voor mij! Gekroond met schoonheid en omgloord van licht, Verrees het leven voor mijn aangezicht. Dies lijkt mij 't leven louter parodie Van 't heerlijk zijn dat ik in droomen zie, Als grijnzende apen, in een vreemd, wild woud, Aan een, die grieksche goden heeft aanschouwd. Vorige Volgende