Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] VIII. Eerste Liefde. Toen kwam zij tot mij, in den lentenacht. En ik streelde haar lokken, zoo droef, zoo zacht. En zij vleide zoo zoet, in diezelfde taal, Waarmee zij mij vroeger ten hemel bracht: - ‘O kus mij nog eens, voor de laatste maal!’ Wel vloeide uit mijne oogen een tranenvliet, Doch haar lippen, die logen, die kuste ik niet. Zij gaf mij een doode, roode roos En verwelkte viooltje en vergeet-mij-niet, Maar verdroogde bloemen zijn geel en broos. - ‘O wijs mij de booze, die mij verdrong, Uw lieflijke Liefde, zoo blond, zoo jong!’ - ‘En heugt u niet meer, hoe ge mij verliet, Toen de Octoberwind in de boomen zong? Hoe lang ook geleden, 'k vergeet het niet.’ Toen luidden de klokken: - ‘Te laat! te laat!’ En zij vlood, met de handen voor 't schoon gelaat En mijn tranen nog warm op haar leliewang. En ik trilde als een kranke, die sterven gaat, En ik stortte in mijn peluw en weende lang. Vorige Volgende