Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] II. Tranen. Ik zag het leven door een mist van tranen. Toen kwam tot mij een god met stralende oogen. - ‘Mijn schoone god, wilt gij mijn tranen droogen? O wijs me een andren weg dan reeds beganen!’ De goudgelokte god sprak onbewogen: - ‘Uw eigen droefheid zult gij weelde wanen: Gij kunt ten heil geen andren weg u banen. Door tranen breekt de zon in regenbogen.’ En toen hij vlood, was 't of de flonkerstippen Der sterren daalden tot de donkre daken En of ik groeide, tot ik ze aan kon raken. Mijn blijde ziel steeg juichend tot mijn lippen En uit mijne oogen welde, warm en teeder, Als avonddauw, bij bladstil Juliweder. Vorige Volgende