Rouwviolen(1889)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] II. Van 's Maagdelijns Hoveken. Groen groen hoveken, Vol bloemekens rein en fijn! Daar kwam aan het hekjen een schoone knaap, Die vroeg om een beker wijn. - ‘Blond blond knapelijn, Terwijl ik een beker lang, Vermei in mijn rooskens uwe oogen blauw, Dan valt u de tijd niet lang.’ Blank blank maagdelijn! Zij kwam met den beker aan. Daar had hij de bloemekens afgeplukt, De dorenen laten staan. - ‘Stout stout knapelijn, Wat moet ik u doen voor straf? Ik schonk u een dronk, als uw mond zoo rood, Gij plukt er mijn rooskens af!’ - ‘Schoon schoon maagdelijn, En plukte ik uw rooskens af, [pagina 80] [p. 80] Ik geef u wel nieuwen, een tuintje vol: Die bloeien al op mijn graf. ‘Zoet zoet lieveken, 'k Ga zwerven de wereld rond. Nu geef mij een lach en een blij vaarwel En een kus van uw rooden mond!’ Trotsch trotsch maagdelijn! - ‘Mijn kus, o dien krijgt ge niet. Die zal voor een ander en eedler zijn, Gij deedt mij te veel verdriet.’ Stil stil hoveken, Verwoest door een knapehand! Het maagdeken toog naar een andre streek, De knaap naar het Heilig Land. Groen groen hoveken, Wat wás dat een wildernis! Het maagdelijn kwam er na jaren weer. - ‘Of dát nu mijn tuintjen is?’ Arm stout knapelijn! Hij keerde uit het Heilig Land, Een roode wonde in de blanke borst, Een bloem in de bleeke hand. Arm droef maagdelijn! Wat vond ze in het groene gras? [pagina 81] [p. 81] - Het bloeiende graf van den blonden knaap, Die de dief van haar rozen was. - ‘Lief stout knapelijn! Hij roofde mij roze en rust.... Och! had ik maar eens, toen mijn lieveken 't vroeg, Zijn bloeienden mond gekust!’ Vorige Volgende