Rouwviolen(1889)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] VIII. Dichterloon. Strooi niet uw schat van schoonheid voor den vinder! Uw brooze paerlen zal zijn voet vertreden, Uw teedre bloemen zal zijn mes ontleden, Die reine kelken, vreugd van zon en vlinder! Doch schenk uw schat van zangen en gebeden Een die een groot, warm hart bezit: die winde er Een krans van, goden waard, al zij hij minder Aanschouwd door hen, die nooit een god beleden. Streef niet naar roem, verlang geen kroon van allen! Wat baat uw Ik, verlost van 't aardsche lijden, Of lof en lauwer op uw grafsteê vallen? Uw heerlijk loon, dat geen u mag benijden, Zal zijn, als de Engel zijn bazuin laat schallen, Een hooger plaats in 't Rijk der Ingewijden. Vorige Volgende