Rouwviolen(1889)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] XXXIV. Visioen. Toen zag ik, in prophetisch licht, Dat aangebeden aangezicht, Zoo levensmoe, zoo lelieblank, Zoo doodlijk droef, zoo stervenskrank. Ik boog tot hem, hij zag mij aan.... O had ik maar dien droom verstaan! Ik steunde zacht dat bleeke hoofd.... O had ik maar dien droom geloofd! Hij vroeg mij om vergiffenis En ik, die weet wat lijden is, Zag in zijne oogen waar berouw En weende, omdat hij sterven zou. Dat was een wonderbaar visioen! 't Kwam niet in slaap, als droomen doen, 't Kwam niet, toen 'k op mijn sponde lag, Maar midden op een winterdag. [pagina 56] [p. 56] Nu is mijn liefste heengegaan.... O had ik maar dien droom verstaan! Nu is zijn levenslicht gedoofd.... O had ik maar dien droom geloofd! Vorige Volgende