Rouwviolen(1889)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] XXXIII. Huis van Trouw. Kom en klop aan de poort van mijn liefde nu aan, Nu de sterren daarboven te tintelen staan! Kom, ik wacht u al lang in het Huis van mijn Trouw, En ik zal u beschutten voor stormen en koû, In een kamer vol rozen en vlammen. Zie, vol vroolijke vlammen is 't goudenen vuur. En geen klok, die daar wijze op de vlucht van het uur. Hyacinthen en lelieën bloeien alom, Groene palmen belommeren 't heiligdom, Van albast zijn de hangende lampen. Anjelier en seringen ontbreken daar niet, Daar ontluiken viool en vergeet-mij-niet. En de waskaarsen branden er vroeg en spâ En in geur van frambozen en resida, Staat uw beeld op een marmeren altaar. Zie, daar troont ge als een lachende lentegod, Die met zuchten en klachten en tranen spot, In een glorie van lokken als zonneschijn, Met uwe oogen, die blauw als de hemel zijn, Als een vonklende hemel in 't voorjaar. [pagina 54] [p. 54] Laat mij kussen dien zwijgenden, kleurioozen mond! 'k Weet een levenden kus, die maakt kranken gezond. O die wangen als sneeuw! o die lippen als lood! Kom dan hier, o mijn kindje, en ik kus ze wel rood En ik wieg u wel warm in mijne armen! Vorige Volgende