Rouwviolen(1889)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] XXX. Tranen. O, laat mij in koele zode Verbergen mijn aangezicht En beweenen mijn jongen doode, Die onder de rozen ligt. O, laat mij weenen, weenen! Ik schaam mij de tranen niet, Die regen en dauw verleenen Aan de passiebloem van mijn lied. Ik weet wel: mijn klagende wijzen Behagen de wijzen niet, Maar ik zing ook geen zang voor de wijzen, Maar voor hem, die me alleenig liet. Zie, 't is ál wat mij rest op aarde: Dat plekje gewijde grond En de erinnering die ik bewaarde, Zoo jong, zoo rein, zoo blond. [pagina 49] [p. 49] O laat mij weenen, weenen En zingen mijn eenzaam lied! 't Is ál voor dien lieven, dien eenen, En die eene, die weet het niet. Vorige Volgende